201800667/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2017 heeft het college zijn beslissing om op 16 december 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 125,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 17 januari 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen-Bermudez Escobar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een afvalzak die op 16 december 2017 de vulopening van de aangewezen inzamelvoorziening op de Kramerstraat ter hoogte van huisnummer 101 blokkeerde. Omdat in de afvalzak een poststuk met de adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de afvalzak van hem afkomstig is en dat hij als overtreder van artikel 10 van de Afvalstoffenverordening dient te worden aangemerkt. Niet in geschil is dat de afvalzak op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden.
2. [appellant] betwist dat de afvalzak van hem afkomstig is. [appellant] stelt dat de aangetroffen afvalzak door een ander op onjuiste wijze is aangeboden. Volgens [appellant] is zijn poststuk in de aangetroffen afvalzak terechtgekomen toen hij deze afvalzak door de vulopening van de inzamelvoorziening probeerde te duwen.
2.1. Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 5:25, eerste lid, luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt:
"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
Artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 luidt:
"De afvalstoffen dienen zoveel mogelijk te worden samengedrukt voordat ze in de inzamelvoorziening worden geworpen. De afvalstoffen mogen in geen geval de vulopening of klep blokkeren zodat iedere volgende aanbieder op normale wijze gebruik kan maken van de voorziening."
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2899, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 2.3. Vast staat dat op 16 december 2017 in de vulopening van de inzamelvoorziening aan de Kramerstraat ter hoogte van nummer 101 een afvalzak is aangetroffen met daarin een poststuk met de adresgegevens van [appellant]. De afvalzak kan derhalve tot hem worden herleid. Het college mocht er dan ook van uitgaan dat hij de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de afvalzak in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet hij, maar een ander, de afvalzak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Dat zijn poststuk bij een poging om die afvalzak door de vulopening te duwen daarin terecht is gekomen, acht de Afdeling niet aannemelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting onweersproken heeft gesteld dat in de vulopening een gesloten afvalzak is aangetroffen. Geen aanleiding bestaat derhalve voor het oordeel dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Het college mocht dan ook de kosten van de bestuursdwang op hem verhalen.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
531-884.