ECLI:NL:RVS:2018:3415

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
201803954/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Hilvarenbeek

Op 22 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], en de raad van de gemeente Hilvarenbeek. Het geschil betreft de vaststelling van het bestemmingsplan voor de bouw van een woning op het perceel [locatie 1] te Hilvarenbeek, dat op 22 februari 2018 door de raad is vastgesteld. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening zijn dat het plan in strijd is met de bestaande bestemmingsplannen en de ruimtelijke structuur van het gebied aantast.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 september 2018 ter zitting behandeld. Verzoekers betogen dat het plan de mogelijkheid biedt om meer woningen te realiseren dan door de raad is beoogd, en dat het plan niet inpasbaar is binnen de Structuurvisie Hilvarenbeek. De raad heeft echter gesteld dat het plan voldoet aan de geldende bestemmingsplannen en dat de ruimtelijke karakteristiek van het gebied niet wordt aangetast. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend is in de bodemprocedure.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er vooralsnog geen aanleiding is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de Structuurvisie en dat de doorzichten naar het buitengebied zijn geborgd. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201803954/2/R2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B], initiatiefnemers van het plan, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 september 2018, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. en de raad, vertegenwoordigd door M.A.B. van Dam, zijn verschenen. Voorts zijn [partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in de bouw van een woning op het perceel [locatie 1] te Hilvarenbeek.
Aantal woningen
3.    [verzoeker], die naast het plangebied aan de [locatie 3] te Biest-Houtakker woont, betoogt dat het op grond van het plan mogelijk is om op de percelen [locatie 2] en [locatie 1], die beide in eigendom zijn van [partij A] en [partij B], in totaal 3 woningen, in plaats van de door de raad beoogde 2 woningen, te realiseren. [verzoeker] voert in dit verband aan dat op grond van het bestemmingsplan "Kern-Biest-Houtakker" op het perceel [locatie 2] nog steeds 2 woningen kunnen worden gerealiseerd.
3.1.    De raad stelt dat het op grond van het bestemmingsplan "Kern-Biest-Houtakker" niet mogelijk is om op het perceel [locatie 2] 2 vrijstaande woningen of een dubbele woning te realiseren. Op dit perceel is 1 woning aanwezig en op het perceel [locatie 1] kan ook 1 woning worden opgericht gerealiseerd. In totaal gaat het dan ook om 2 woningen.
3.2.    Op de gronden aan de [locatie 2] rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Biest-Houtakker" de bestemming "Wonen" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-3". In de planregels is opgenomen dat de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd zijn voor het wonen met ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-3" vrijstaande en dubbele woningen. Tevens is in de planregels opgenomen dat twee vrijstaande woningen niet zijn toegestaan, en een dubbele woning binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd dient te worden.
In artikel 1.25 van de planregels is een definitie van bestaand opgenomen en die luidt als volgt:
"a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald."
3.3.    Het bestemmingsplan "Kern Biest- Houtakker" is vastgesteld in 2011. Het ontwerpbestemmingsplan daarvan heeft ter inzage gelegen in augustus 2010. De voormalige langgevelboerderij op het perceel [locatie 2] is gesloopt en er heeft herbouw plaatsgevonden op grond van een omgevingsvergunning uit 2013.
Gelet hierop heeft de raad zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat op het perceel [locatie 2] geen sprake meer is van bestaande bebouwing als bedoeld in artikel 1.25 van de planregels en het daarom op grond van de planregels niet meer mogelijk is om in de huidige langgevelboerderij met 1 woning aan de [locatie 2] een dubbele woning te realiseren. Twee vrijstaande woningen zijn daar ook niet mogelijk.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat er met het plan een derde woning wordt mogelijk gemaakt.
Plancapaciteit
4.    [verzoeker] betoogt dat in de woningbouwnotitie Kiezen én Delen uit 2015 en de Voortgangsrapportage woningbouw 2016 geen plancapaciteit is opgenomen voor de met het plan voorziene woning.
4.1.    De raad stelt dat in de stukken waar [verzoeker] op wijst nog rekening is gehouden met de mogelijkheid dat aan de [locatie 2] een dubbel woning kon worden gerealiseerd. Toen dat niet meer mogelijk bleek te zijn is deze plancapaciteit vervolgens overgeheveld en in de Voortgangsrapportage woningbouw 2017 opgenomen voor het realiseren van een extra woning aan de [locatie 1]. Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [verzoeker] ten aanzien van de plancapaciteit heeft aangevoerd geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Structuurvisie Hilvarenbeek
5.    [verzoeker] betoogt dat het plan niet inpasbaar is binnen de doelomschrijving van de Structuurvisie Hilvarenbeek omdat door het plan de ruimtelijke karakteristiek van het gebied wordt aangetast, in bijzonder de visuele relatie en openheid naar het achterliggende buitengebied. [verzoeker] stelt dat het betrokken perceel een zichtlocatie betreft naar het achterliggende buitengebied. [verzoeker] voert aan dat als gevolg van het plaatsen van de woning de zichtlocatie wordt doorkruist. Hij betoogt dat ook met de bebouwingsvrije zone op het perceel de openheid en doorzichten naar het buitengebied niet zijn geborgd omdat het mogelijk is hier beplanting aan te leggen die hoger is dan 1 m.
5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat met het plan de ruimtelijke karakteristiek van het gebied niet wordt aangetast en het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Hilvarenbeek. De visuele relatie en openheid naar het buitengebied worden niet aangetast door het toevoegen van 1 woning en met de bebouwingsvrije zone is tevens geborgd dat de doorzichten blijven bestaan, aldus de raad.
5.2.    Aan de gronden met de bestemming "Wonen" is een strook opgenomen met de aanduidingen "tuin" en "landschapswaarden.
Artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder m, van de planregels luidt als volgt:
"Ter plaatse van de aanduiding "tuin" en "landschapswaarden" is geen bebouwing toegestaan met uitzondering van een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van een erfafscheiding tussen de woonpercelen [locatie 1] en [locatie 3].
5.3.    In de Structuurvisie Hilvarenbeek staat dat op twee plaatsen in het lint van woningen nog waardevolle zichtlocaties op het buitengebied aanwezig zijn. Deze zichtlocaties zijn onbebouwde delen in het lint nabij het kruispunt met de Akkerstraat en het Spruitenstroompje. Het plangebied maakt geen deel uit van deze zichtlocaties. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het toevoegen van 1 woning in een omgeving die getypeerd wordt door een lint van overwegend woningen aan weerzijden van de Biestsestraat niet de bestaande ruimtelijke structuur onevenredig wordt verstoord. De raad heeft zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de doorzichten naar het buitengebied zijn geborgd. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat een bebouwingsvrije strook grond aanwezig is, die is gesitueerd naast de woning en loopt over de volle lengte van het perceel, waar op grond van de aanduidingen "landschapswaarden" en "tuin" bebouwing wordt uitgesloten. In de planregels is de mogelijkheid opgenomen om met omgevingsvergunning houtgewas hoger dan 1 meter op de betreffende strook op te richten maar op grond van artikel 3, lid 3.5.2, van de planregels wordt daaraan alleen meegewerkt indien de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. De raad heeft aangegeven dat een van de waarden van het gebied de doorzichten naar het achterliggend gebied betreft en daarom niet kan worden meegewerkt aan het oprichten van houtgewas dat deze waarden onevenredig aantast.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met de Structuurvisie Hilvarenbeek.
Quickscan flora en fauna
6.    [verzoeker] betoogt dat aan de vaststelling van het plan een quickscan ten grondslag ligt van 22 oktober 2013. Hij stelt dat deze quickscan voor de onderhavige ontwikkeling niet meer toepasbaar is omdat per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet is vervallen en is opgegaan in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Gelet hierop is niet duidelijk of de soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
6.1.    De raad stelt dat quickscan uit 2013 in 2018 is geactualiseerd en ten grondslag is gelegd aan dit plan. Per abuis is de rapportage van het oude onderzoek als bijlage bij het vastgestelde bestemmingsplan gepubliceerd.
6.2.    Op 1 januari 2017 is de Wnb in werking getreden en is de Flora- en faunawet ingetrokken.
6.3.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze vrijstelling of ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
6.4.    In de quickscan flora en fauna uit 2013 zijn de effecten van de activiteiten getoetst aan de Flora- en faunawet. In de geactualiseerde versie uit 2018 zijn de effecten van de activiteiten getoetst aan de Wnb. De conclusies zijn in grote lijnen identiek. Geconcludeerd wordt dat voor beschermde soorten nader onderzoek niet noodzakelijk is door het ontbreken van geschikte biotopen en vaste verblijfslocaties en dat geen ontheffingen zijn vereist.
6.5.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Akoestisch onderzoek
7.    [verzoeker] betoogt dat de raad aan de hand van een actueel akoestisch onderzoek had moeten onderbouwen dat ter plaatse van de te realiseren woning sprake is van een akoestisch verantwoorde situatie nu wordt afgeweken van de richtafstand die de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" voorschrijft. [verzoeker] voert aan dat in de plantoelichting in dit verband ten onrechte wordt verwezen naar een ruimtelijke onderbouwing uit een ander bestemmingsplan "Klein Westerwijksestraat 16" en dat aan de hand van een akoestisch rapport dat is uitgevoerd in het kader van dat oude plan ten onrechte is gemotiveerd dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tevens voert [verzoeker] aan dat dit een onderbouwing betreft die al ruim 5 jaar oud is en ook om die reden niet meer toepasbaar is.
7.1.    De raad stelt dat hij het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Klein Westerwijksestraat 16" aan de vaststelling van het plan ten grondslag heeft mogen leggen omdat dit op het thans relevante plangebied ziet en zich sinds het opstellen van het akoestisch onderzoek geen relevante ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied hebben voorgedaan.
7.2.    In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
7.3.    Het door [verzoeker] bestreden akoestisch rapport heeft betrekking op de geluidsbelasting van de nieuw op te richten woning. [verzoeker] zelf woont in een andere woning. [verzoeker] beroept zich derhalve op aspecten van de norm van de goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, die in dit geval niet strekt tot bescherming van zijn belangen, maar tot bescherming van de belangen van de bewoners van de voorziene woning.
Het voorgaande leidt ertoe dat hetgeen [verzoeker] in zoverre heeft aangevoerd naar verwachting op grond van artikel 8:69a van de Awb niet zal kunnen leiden tot vernietiging van het plan.
Financiële uitvoerbaarheid
7.4.    [verzoeker] betoogt dat uit de stukken van de raad blijkt dat aan het plan ten onrechte een anterieure overeenkomst ten grondslag is gelegd van 3 maart 2014, die is opgesteld voor het ontwerp-bestemmingplan "[locatie 2]-[locatie 1]".
7.5.    De raad stelt dat het verhaal van de kosten kan plaatsvinden op basis van de op 3 maart 2014 ondertekende anterieure overeenkomst. De anterieure overeenkomst heeft blijkens de considerans een ruimere strekking en ziet op het zekerstellen van het verhaal van de kosten van grondexploitatie ten behoeve van de bouw van de woning tussen de woningen [locatie 2] en [locatie 3] te Biest-Houtakker en betreft derhalve het perceel waar het plan op ziet dat is gelegen tussen de twee genoemde percelen, aldus de raad.
7.6.    Voor zover het betoog ziet op de financiële uitvoerbaarheid van het plan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de plantoelichting staat dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het verhaal van de kosten plaatsvinden op basis van de op 3 maart 2014 tussen de raad en de initiatiefnemers van de ontwikkeling gesloten anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst worden de kosten van de ontwikkeling door de initiatiefnemers gedragen. Gelet daarop acht de voorzieningenrechter met hetgeen [verzoeker] in dit kader heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
7.7.    Hetgeen [verzoeker] verder nog heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8.    Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Uylenburg    w.g. Ouwehand
Voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2018
224