201706703/1/V2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 10 augustus 2017 in zaak nr. NL17.4733 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 augustus 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2018, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. S.H.M.J. Maas en mr. I.J.A. Klep, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. W.C. Boelens, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Wit-Rusland en heeft aan haar eerdere asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij wegens haar seksuele gerichtheid bij terugkeer problemen verwacht. Bij besluit van 22 mei 2014 heeft de staatssecretaris de eerdere asielaanvraag van haar afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft geacht dat zij bij terugkeer naar Wit-Rusland vanwege haar seksuele gerichtheid een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dit besluit is door de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2015 in rechte onaantastbaar geworden. De vreemdeling heeft aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij niet kan terugkeren naar Wit-Rusland, omdat de situatie voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en personen met een intersekse conditie (hierna: LHBTI) daar is verslechterd. In geschil is of de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de situatie voor LHBTI in Wit-Rusland niet wezenlijk is verslechterd.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat uit de door de vreemdeling overgelegde informatie niet blijkt dat de situatie voor LHBTI in Wit-Rusland is verslechterd ten opzichte van de situatie zoals beschreven in het thematisch ambtsbericht over politieke oppositie, homoseksuelen en dienstplichtigen van september 2012 (hierna: het ambtsbericht 2012). De staatssecretaris klaagt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de strekking van de nieuwe Wit-Russische wet "Over de bescherming van kinderen tegen informatie die hun gezondheid en ontwikkeling schade toebrengt" anders is dan de Russische wet van 1 juli 2013 (hierna: de Russische wet) en deze de rechten van LHBTI niet beperkt. De staatssecretaris betoogt dat uit de door de vreemdeling overgelegde informatie niet volgt dat de situatie van LHBTI wezenlijk is verslechterd sinds het uitbrengen van het ambtsbericht 2012. De staatssecretaris betoogt verder dat de Wit-Russische wet naar haar aard wel degelijk anders is dan de Russische wet.
2.1. Hoewel de positie van LHBTI zorgelijk is, betoogt de staatssecretaris terecht dat uit de door de vreemdeling overgelegde informatie niet blijkt dat de situatie van LHBTI in Wit-Rusland wezenlijk is verslechterd sinds het uitbrengen van het ambtsbericht 2012 en de afwijzing van haar eerdere asielaanvraag.
Uit het ambtsbericht 2012 bleek al dat sociale discriminatie en stigmatisering van LHBTI plaatsvindt, dat discriminatie van LHBTI door de autoriteiten voorkomt, met name wanneer zij een publieke manifestatie willen organiseren en dat er voornamelijk in conservatieve delen van de samenleving weinig tolerantie is ten opzichte van LHBTI. Uit het ambtsbericht 2012 bleek ook al dat soms geweld wordt gebruikt tegen personen vanwege hun - vermeende - seksuele gerichtheid, dat LHBTI bij aangiftes van mishandeling vanwege hun seksuele geaardheid doorgaans stuiten op vijandigheid en desinteresse van de politie en dat de staatsmedia weinig rapporteren over LHBTI en als zij dat wel doen dit doorgaans negatief is. Uit het ambtsbericht 2012 volgt echter ook dat homoseksualiteit in Wit-Rusland niet verboden is, dat er geen actief opsporings- en vervolgingsbeleid is en dat soms personen, die geweld hebben gebruikt tegen LHBTI, wel worden vervolgd.
2.2. Uit de door de vreemdeling ingebrachte brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 12 december 2016 met verwijzingen naar andere bronnen blijkt dat LHBTI te stellen hebben met intimidatie en geweld door de politie. Voorts volgt uit de door de vreemdeling overgelegde informatie dat activiteiten en communicatie van LHBTI, met name activisten, worden gemonitord door de overheid en dat websites van LHBTI-organisaties doelwit zijn van cyberaanvallen en regelmatig door de overheid worden verwijderd. Verder vindt sociale discriminatie en stigmatisering van LHBTI in Wit-Rusland plaats, zijn het homofobe discours en de discriminatie wijdverspreid, en zijn de staatsmedia negatief in de verslaglegging over LHBTI-onderwerpen.
2.3. Zoals de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht, komt uit de openbare bronnen het beeld naar voren dat de intimiderende bejegening van LHBTI door de Wit-Russische politie met name plaatsvindt bij evenementen, bij protesten of in gayclubs en zich vooral richt tegen activistische LHBTI. De staatssecretaris heeft verder terecht gewezen op het Country Report van de US Department of State uit 2016 (hierna: het Country Report) en het rapport de International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association Europe uit 2017 (hierna: het ILGA-Europe rapport). Uit het Country Report volgt dat geweld tegen LHBTI in Wit-Rusland weliswaar voorkomt, maar ook dat daders daarvoor strafrechtelijk zijn vervolgd en dat geweld tegen een LHBTI in sommige zaken werd aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid. Uit het ILGA-Europe rapport blijkt dat in 2016 een queer filmfestival georganiseerd door LHBTI en een protestactie aangaande IDAHOT (international day against homophobia) op twee verschillende plaatsen in Minsk zonder problemen zijn verlopen. Ter zitting heeft de staatssecretaris erop gewezen dat dit filmfestival ook in 2017 en 2018 heeft plaatsgevonden, waarbij men zich in 2018 overigens wel geconfronteerd zag met verschillende administratieve belemmeringen, waardoor men kort voor aanvang van het festival nog op zoek moest naar andere locaties.
2.4. De staatssecretaris betoogt verder dat de Wit-Russische wet "Over de bescherming van kinderen tegen informatie die hun gezondheid en ontwikkeling schade toebrengt' anders is dan die in Rusland en dat deze de rechten van LHBTI niet beperkt. De Wit-Russische wet schrijft voor dat aanbieders van informatie, die het instituut 'gezin' en huwelijks- en gezinsbanden in diskrediet brengen, een markering moeten aanbrengen voor welke leeftijd die informatie geschikt is. De Russische wet verbiedt het propageren van niet-traditionele seksuele relaties onder minderjarigen en stelt dat strafbaar. Hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat de gebruikte formuleringen in de Wit-Russische wet, zoals 'het ontkennen van familiewaarden', net als de formuleringen in de Russische wet dubbelzinnig en stigmatiserend zijn, betekent dit niet dat een LHBTI in Wit-Rusland alleen al door het bestaan van deze wet een gegronde vrees heeft voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Zoals de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht, heeft het inwerkingtreden van de Russische wet de antihomo sentimenten onder de bevolking in Rusland verder aangewakkerd en een vrijbrief verschaft om LHBTI aan te vallen, te intimideren of te discrimineren, aangezien de autoriteiten nauwelijks optreden tegen uitingen van geweld en intimidatie jegens LHBTI. Dit was voor de staatssecretaris mede aanleiding om Russische LHBTI als risicogroep aan te merken (zie de brief van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 4 september 2015, Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 2029). Uit de openbare bronnen waarop de staatssecretaris en de vreemdeling zich beroepen blijkt niet dat sinds het inwerkingtreden van de Wit-Russische wet op 1 juli 2017 zich vergelijkbare gebeurtenissen in Wit-Rusland hebben voorgedaan. Ook bevat de Wit-Russische wet, anders dan de Russische wet, geen strafbepalingen. Hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Wit-Russische wet wat strekking betreft niet wezenlijk verschilt van de Russische wet, is de rechtbank eraan voorbijgegaan dat de Russische wet in de praktijk heel anders heeft uitgepakt dan de Wit-Russische wet.
2.5. Hoewel de positie van LHBTI in Wit-Rusland zorgelijk is, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, terecht betoogd dat uit de ingebrachte informatie niet volgt dat de positie van LHBTI in Wit-Rusland wezenlijk is verslechterd sinds het ambtsbericht uit 2012.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 6 juli 2017 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 10 augustus 2017 in zaak nr. NL17.4733;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
307-844.