ECLI:NL:RVS:2018:3408

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
201804754/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 30 mei 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 18 april 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank had in de eerste plaats het verzoek van de gemachtigde van de vreemdeling om uitstel van de behandeling van het beroep afgewezen, omdat dit verzoek niet tijdig was ingediend. De vreemdeling stelde dat hij niet in staat was om zijn standpunt ter zitting te bepleiten, omdat de rechtbank geen rekening had gehouden met de opgegeven verhinderdata van zijn gemachtigde.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ondeugdelijk had gemotiveerd waarom het verzoek om uitstel was afgewezen en dat dit in strijd was met artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

201804754/1/V1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 mei 2018 in zaak nr. NL18.7656 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door geen rekening te houden met de tijdig door zijn gemachtigde opgegeven verhinderdata, hem ten onrechte niet in staat heeft gesteld om ter zitting zijn standpunt te bepleiten.
1.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1785), moet uit artikel 8:56 van de Awb worden afgeleid dat partijen hun standpunten tijdens de zitting, voor het bijwonen waarvan zij zijn uitgenodigd, mondeling ten overstaan van een rechter kenbaar moeten kunnen maken en moeten kunnen toelichten.
1.2.    De rechtbank heeft het verzoek van de gemachtigde van 23 april 2018 om uitstel van de behandeling van het beroep op de zitting van woensdag 23 mei 2018 afgewezen, op de grond dat het verzoek niet is gedaan binnen zeven dagen na het bericht over de vooraankondiging van die zitting.
1.3.    De rechtbank heeft de vooraankondiging desgevraagd niet kunnen overleggen. De eventuele vooraankondiging moet zijn gedaan in de periode tussen de ontvangst van het beroepschrift op 18 april 2018 en de uitnodiging van 23 april 2018 voor het bijwonen van de zitting. Omdat die periode minder dan zeven dagen beslaat, is het bericht van 23 april 2018 waarin de gemachtigde de rechtbank nogmaals wijst op haar verhinderdata, in ieder geval binnen zeven dagen na de eventuele vooraankondiging ingediend.
Gelet hierop heeft de rechtbank de afwijzing van het verzoek ondeugdelijk gemotiveerd en daardoor gehandeld in strijd met artikel 8:56 van de Awb.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens als grief is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 mei 2018 in zaak nr. NL18.7656;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. De Groot
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
210.