ECLI:NL:RVS:2018:3391

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201708286/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eigenaar van woningen wegens onttrekking aan woonruimtevoorraad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een bestuurlijke boete van € 24.000,00 werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Deze boete was het gevolg van de constatering dat [appellant] in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet zijn woningen aan de woonruimtevoorraad had onttrokken. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 juni 2018. Tijdens deze zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het college was vertegenwoordigd door twee raadsheren. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de bevindingen van toezichthouders die op 26 en 27 september 2013 de woningen van [appellant] hebben bezocht. Zij constateerden dat in de woningen toeristen verbleven, wat in strijd is met de Huisvestingswet.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [appellant] de overtreding niet heeft bestreden en dat de opgelegde boete gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201708286/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2017 in zaak nr. 17/732 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 24.000,00 opgelegd.
Bij besluit van 30 juni 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lo Fo Sang en mr. A. Brandenburg, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] is eigenaar van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Op 26 en 27 september 2013 hebben toezichthouders van de gemeente beide woningen bezocht. Daarbij hebben zij geconstateerd dat in de woning aan de [locatie 2] negen toeristen verbleven die de woning via de website [website] voor drie nachten hadden geboekt. In de woning troffen de toezichthouders elf slaapplaatsen aan. Daarnaast hebben de toezichthouders in de woning aan de [locatie 1], die op identieke wijze was ingericht als de woning aan de [locatie 2], zeven slaapplaatsen aangetroffen. De toezichthouders hebben op de gang van het trapportaal voor de woning een grote linnenzak met daarop de tekst "[locatie]" en gevuld met gebruikt linnengoed aangetroffen. Naast de linnenzak stond een dichtgeknoopte blauwe vuilniszak met de tekst "[huisnummer]". De vuilniszak was gevuld met gestreken en gevouwen wit bedlinnen.
Het college heeft aan [appellant] een bestuurlijke boete van €24.000,00 opgelegd, omdat hij artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet heeft overtreden door de woningen aan de woonruimtevoorraad te onttrekken.
Weergave door de rechtbank
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank bij de weergave van de feiten in deze zaak ten onrechte een aantal omstandigheden niet of onjuist heeft vermeld.
Daarover voert hij aan dat het college ten tijde van het bezoek van de toezichthouders op 26 en 27 november 2013 beschikte over een huurovereenkomst voor de woningen, daarom zijn positie als verhuurder kende en ook kon weten dat hij geen invloed had op de wijze waarop de woningen zijn gebruikt. Dit had de rechtbank bij de weergave van de feiten in deze zaak als vaststaand feit moeten vermelden.
3.1.    De rechtbank heeft beoogd de zaak kort in te leiden door te vermelden dat controles in de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] hebben plaatsgevonden en wat in de daartoe opgemaakte rapporten daarover is opgenomen. Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, waren de omstandigheden die hij naar voren heeft gebracht nog onderwerp van geschil. Daargelaten de vraag of aan vorenbedoelde weergave door de rechtbank enige betekenis kan worden gehecht, heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien de door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden bij die weergave te vermelden.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank bij de weergave van de inhoud van de besluiten van 18 maart 2014 en 30 juni 2014 niet als vaststaand feit mocht aannemen dat hij een overtreding heeft begaan. Verder stelt [appellant] dat vaststaat dat hij, ondanks zijn inspanningen, zijn huurder niet heeft kunnen bewegen om geen overtredingen meer te begaan.
4.1.    Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, heeft de rechtbank bij haar - basale en feitelijke - weergave van de inhoud van de besluiten van 18 maart 2014 en 30 juni 2014 niet als vaststaand feit aangenomen dat hij een overtreding heeft begaan. De rechtbank heeft alleen weergegeven dat het college aan [appellant] een bestuurlijke boete heeft opgelegd, omdat het college zich op het standpunt stelt dat [appellant] een overtreding heeft begaan. In zoverre mist het betoog van [appellant] feitelijke grondslag. Nu het betoog van [appellant] voor het overige is gericht tegen de weergave van de inhoud van de besluiten van 18 maart 2014 en 30 juni 2014, kan reeds daarom dat betoog nergens toe leiden.
Het betoog faalt.
[locatie 2]
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft bestreden dat de woning aan de [locatie 2] in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet aan de woonruimtevoorraad is onttrokken.
5.1.    De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat [appellant], gelet op hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht, niet heeft bestreden dat de woning aan de [locatie 2] in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet aan de woonruimtevoorraad is onttrokken. [appellant] heeft in hoger beroep ook niet toegelicht waaruit zou blijken dat hij dit wel heeft bestreden.
Het betoog faalt.
[locatie 1]
6.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de woning aan de [locatie 1] in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet aan de woonruimtevoorraad heeft onttrokken.
Daarover voert hij aan dat hij een huurovereenkomst aan het college heeft overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij beide woningen aan de [locatie] vanaf eind 2012 heeft verhuurd. [appellant] stelt dat hij nooit van zijn huurder of het college een signaal heeft ontvangen dat de situatie in de woning aan de [locatie 1] onrechtmatig zou zijn. Verder stelt [appellant] dat hij had begrepen dat de woning niet meer werd verhuurd en leegstond. Dat de inrichting van de woning aan de [locatie 1] is gewijzigd, is volgens [appellant] buiten zijn medeweten om gegaan. Daarnaast maakt louter het feit dat er een waszak buiten de woning aan de [locatie 1] stond niet dat de woning illegaal is verhuurd, aldus [appellant].
6.1.    Uit de foto's en het rapport van bevindingen blijkt dat de woning aan de [locatie 1] identiek is ingericht aan de woning aan de [locatie 2], waarvan vaststaat dat deze in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet aan de woonruimtevoorraad is onttrokken, en dat de inrichting van de woning aan de [locatie 1] erop duidt dat deze alleen werd gebruikt voor verhuur aan toeristen. Verder blijkt uit het rapport van bevindingen dat in de woning aan de [locatie 1] zeven slaapplaatsen waren, dat in een kast in de hal waszakken stonden met schoon linnengoed, bestemd voor [locatie], dat in een kastje in de badkamer 30 verschillende soorten aangebroken tubes tandpasta, diverse flacons shampoo en verzorgingsproducten van verschillende merken lagen en dat de toezichthouders in het geheel geen persoonlijke spullen in de woning hebben aangetroffen. Daarnaast stonden voor de woning een waszak met daarin gebruikt linnengoed en een vuilniszak met gewassen, gevouwen en gestreken linnengoed.
Hieruit volgt dat de woning aan de [locatie 1] niet beschikbaar was voor duurzame bewoning. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college zich op grond van de foto's en het rapport van bevindingen in onderlinge samenhang bezien terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woning aan de [locatie 1] in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet aan de woonruimtevoorraad is onttrokken. De rechtbank heeft bij haar oordeel alle omstandigheden betrokken en zich, anders dan [appellant] stelt, niet alleen gebaseerd op de aanwezigheid van een waszak buiten de woning. De overige omstandigheden die [appellant] naar voren brengt, dat hij de woning sinds september 2012 had verhuurd en dat hij geen kennis had van de inrichting van de woning of dat de woning werd verhuurd aan toeristen, zijn verder niet relevant bij de vraag of de woning in strijd met artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet aan de woonruimtevoorraad is onttrokken.
Het betoog faalt.
Cumulatie van sancties
7.    Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de cumulatie van sancties niet in strijd met de wet is, omdat geen sprake is van bevoegd optreden.
7.1.    Nu [appellant] zijn betoog niet nader heeft toegelicht, faalt reeds hierom zijn betoog.
Conclusie
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
176-689. BIJLAGE
Huisvestingswet
Artikel 30
1. Het is verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is;
b. met andere woonruimte samen te voegen;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
d. te verbouwen tot twee of meer woonruimten.
Artikel 85a
1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de artikelen 7, eerste en tweede lid, 8, 18, eerste lid, en 30, eerste lid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
a. € 340 voor overtreding van artikel 7, eerste lid;
b. € 7 500 voor overtreding van de artikelen 8, en 18, eerste lid, en
c. € 18 500 voor overtreding van de artikelen 7, tweede lid, en 30, eerste lid.
3. De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
4. In afwijking van het eerste en derde lid treedt het algemeen bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor de toepassing van die leden in de plaats van de gemeenteraad.
Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013
Artikel 26 Werkingsgebied
[…]
3. Als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt in de gemeente Amsterdam aangewezen alle woonruimte ongeacht huur- of koopprijs met uitzondering van
a. tweede woning huur en tweede woning koop zoals bedoeld in artikel 1 onder w en x; en
b. door burgemeester en wethouders aangewezen woonruimte voor huisvesting van studenten die staan ingeschreven bij een universiteit, een hogere beroepsopleiding of een middelbare beroepsopleiding gevestigd in het gebied van de Stadsregio Amsterdam, alsmede voor promovendi verbonden aan deze instellingen, waarbij sprake is van omzetting van zelfstandige en onzelfstandige woonruimte; en
c. woonruimte op de adressen genoemd in bijlage 6 ‘Adressen Solids’ bij deze verordening.
Artikel 27 Reikwijdte vergunningsplicht
Het is verboden om woonruimte aangewezen in artikel 26, derde tot en met zevende lid zonder vergunning aan bestemming tot bewoning te onttrekken, met andere woonruimte samen te voegen of van zelfstandig in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Artikel 59 Bestuurlijke boete
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 7 en artikel 30 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op
a. voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid overeenkomstig kolom A van de in bijlage vijf opgenomen tabel;
b. voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid binnen drie jaar na de eerste overtreding overeenkomstig kolom B van de in bijlage 5 genoemde tabel.
Bijlage 5, behorende bij artikel 59