ECLI:NL:RVS:2018:3385

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201707280/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Someren en de beperking van detailhandelscapaciteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "[locatie A] Someren" dat op 29 juni 2017 door de raad van de gemeente Someren is vastgesteld. [appellante], gevestigd te Someren, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat het plan ten onrechte de planologische mogelijkheden inperkt. De raad heeft een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. De zaak is behandeld op 30 augustus 2018.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen zorgvuldig moeten worden afgewogen. [appellante] betoogt dat de verkoopvloeroppervlakte (vvo) ten onrechte is beperkt tot 4.104 m2, terwijl zij stelt dat er feitelijk 5.734 m2 vvo bestaat. Ook betoogt zij dat de vvo op de verdieping ten onrechte is beperkt tot 300 m2, terwijl daar feitelijk 1.611 m2 vvo bestaat. De Afdeling oordeelt dat de raad de feitelijk in gebruik zijnde vvo als zodanig heeft bestemd en dat het plan niet leidt tot een inperking van het bestaande gebruik.

De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het beperken van de vvo ter versterking van het kernwinkelgebied van Someren, dan aan het belang van [appellante] bij het behoud van uitbreidingsmogelijkheden. Het beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201707280/1/R2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Someren,
appellante,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie A] Someren" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. C. Suurd, rechtsbijstandverlener te Oosterhout, en de raad, vertegenwoordigd door Y.J.P. Vavier, I. de Lange-Verschuren en B. van der Padt, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in een partiële herziening van het bestemmingsplan "Someren-Dorp", dat bij besluit van 26 juni 2013 door de raad is vastgesteld. Het plan ziet op de gronden aan de [locatie A] te Someren. De bedoelde gronden liggen ten zuidoosten van het centrum van Someren. Aan alle gronden binnen het plangebied is de bestemming "Detailhandel" toegekend. [appellante] is eigenaar van alle gronden binnen het plangebied.
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3.    [appellante] betoogt dat het plan ten onrechte planologische mogelijkheden, waarin het bestemmingsplan "Someren-Dorp" voorziet, inperkt. In dit kader voert zij aan dat de verkoopvloeroppervlakte (hierna: vvo) ten onrechte maximaal 4.104 m2 mag bedragen, terwijl volgens haar feitelijk 5.734 m2 vvo bestaat. Daarnaast betoogt zij dat de vvo op de verdieping ten onrechte maximaal 300 m2 mag bedragen, terwijl daar feitelijk 1.611 m2 vvo bestaat. Voorts betoogt [appellante] dat het plan ten onrechte nog niet gerealiseerde mogelijkheden, waarin het bestemmingsplan "Someren-Dorp" voorzag, inperkt. In dat verband stelt zij dat de detailhandelscapaciteit binnen het plangebied onder het vorige bestemmingsplan "Someren-Dorp" meer dan 12.000 m2 bedroeg, terwijl dit plan een geprojecteerd bruto grondoppervlak van slechts 5.651 m2 mogelijk maakt. Verder voert zij in dat kader aan dat de gebruiksmogelijkheden van de garageboxen ten onrechte zijn beperkt. [appellante] stelt dat de raad geen deugdelijke belangenafweging aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd.
3.1.    Artikel 3, lid 3.5.2, onderdeel a, van de planregels luidt:
"De totale verkoopvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 4.104 m2, waarvan maximaal 300 m2 op de verdieping [ter] plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - verkoopvloeroppervlakte op verdieping".
3.2.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij heeft beoogd de feitelijk bestaande vvo positief te bestemmen en de nog niet gerealiseerde uitbreidingsmogelijkheden in te perken. De raad heeft ingestemd met een maximum aantal m2 vvo van 4.104 m2 uit het eerder vóór het bestemmingsplan "Someren-Dorp" geldende bestemmingsplan "Middengebied" (inclusief verleende vrijstelling), zo staat in de plantoelichting.
Uit de Ruimtelijk-functionele Onderbouwing [locatie A], opgesteld in maart 2017 door BRO, (hierna: de nota Ruimtelijk-functionele onderbouwing) volgt dat aan de [locatie A] in totaal feitelijk 3.692 m2 als vvo in gebruik is, waarvan feitelijk 300 m2 op de verdieping. [appellante] heeft haar stelling dat ten tijde van het nemen van het besluit in totaal 5.734 m2 van haar panden in gebruik was als vvo niet aannemelijk gemaakt. In dat verband overweegt de Afdeling dat aan de door haar overgelegde foto’s waarmee zij heeft beoogd aan te tonen dat de desbetreffende delen van de panden worden gebruikt als vvo, niet ten bewijze van haar stelling kunnen dienen, nu bij die foto’s staat dat het gebruik in de periode 2011-2015 betreft. Daarmee is derhalve niet aangetoond dat dit gebruik nog bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Dat [appellante] naar zij stelt eind december 2015 met winkelketen Action een huurovereenkomst voor de verdieping boven supermarkt Jan Linders en LIDL had gesloten kan daartoe evenmin dienen, nu die huurovereenkomst is ontbonden en gebruik van die verdieping ten behoeve van een winkel van Action nooit heeft plaatsgevonden. Het plan leidt daarom, anders dan [appellante] stelt, niet tot een inperking van vvo die feitelijk in gebruik is. De raad heeft dus de feitelijk in gebruik zijnde vvo als zodanig bestemd.
Niet in geschil is dat het plan nog niet gerealiseerde mogelijkheden om de vvo uit te breiden, waarin het bestemmingsplan, "Someren-Dorp" voorzag, inperkt.
De raad heeft aan het besluit de Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven van december 2015 (hierna: de regionale detailhandelsvisie), het Afsprakenkader Detailhandel in de Peel van juni 2015 (hierna: het afsprakenkader) en de Ruimtelijk-functionele visie centrum Someren van 19 april 2011 ten grondslag gelegd (hierna: de gemeentelijke visie).
Het regionale detailhandelsbeleid zoals neergelegd in de regionale detailhandelsvisie gaat uit van concentratie of clustering van detailhandel binnen de aangewezen concentratiegebieden. Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe plaats in het concentratiegebied. De centrumgebieden staan centraal.
In het afsprakenkader staat clustering van detailhandel in winkelgebieden en het afbouwen van verspreiding van bewinkeling centraal. Om dit te realiseren wordt het vervangen, saneren en functie wijzigen van winkelvastgoed op plekken waar structurele leegstand optreedt gefaciliteerd. Om verdere groei van leegstand niet te stimuleren, mogen er per saldo geen extra winkelmeters aan het winkelaanbod in de Peel toegevoegd worden. Gemeenten spannen zich in om te komen tot afname van het aantal winkelmeters.
Uitgangspunt in de gemeentelijke visie is het haltermodel: de Postelstraat is het kernwinkelgebied en de supermarkten aan de randen van het kernwinkelgebied zijn de belangrijkste trekkers. Er wordt ingezet op concentratie van detailhandelsfuncties binnen het kernwinkelgebied. Het centrum van Someren dient zich verder te ontwikkelen tot een gevarieerd en attractief hoofdwinkelcentrum voor consumenten uit de gemeente en de omliggende regio. Buiten het kernwinkelgebied worden geen nieuwe winkels toegestaan en bestaande winkels buiten dit gebied worden in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt.
In de ten behoeve van de vaststelling van het plan opgestelde nota Ruimtelijk-functionele onderbouwing staat dat het uitgangspunt van de gemeentelijke visie anno 2017 nog relevanter is, onder meer omdat het aantal leegstaande panden in Someren-centrum de afgelopen jaren is verdubbeld, het aantal m2 wvo detailhandel in Someren-centrum is afgenomen en er meer druk op het economisch functioneren van het aanbod in het centrum is ontstaan. Het plangebied behoort niet tot het kernwinkelgebied. De raad heeft het, gelet op het door hem gekozen uitgangspunt dat detailhandel zo veel mogelijk moet worden beperkt tot het kernwinkelgbied, in redelijkheid onwenselijk kunnen achten dat in het plangebied verdere mogelijkheden voor uitbreiding van detailhandel dan het plan mogelijk maakt, blijven bestaan.
Voor zover [appellante] betoogt dat de raad geen deugdelijke belangenafweging aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, overweegt de Afdeling dat de raad de bestaande vvo in het plan opnieuw als zodanig heeft bestemd, alsmede ruimte voor enige uitbreiding heeft mogelijk gemaakt. Het plan leidt dus niet tot een beperking van het bestaande gebruik van de gronden en maakt enige ruimte voor uitbreiding van de vvo mogelijk. De raad heeft onder die omstandigheden in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het beperken van de vvo, namelijk versterking van het kernwinkelgebied van Someren, dan aan het belang van [appellante] bij het behoud van verdere uitbreidingsmogelijkheden van de vvo op haar gronden.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Jurgens    w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
325-880.