ECLI:NL:RVS:2018:3384

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201802330/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bestemmingsplan voor woonzorgcomplex in Schaijk met betrekking tot de Structuurvisie Landerd

Op 17 oktober 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Burgemeester van Rijckevorselstraat ong." dat op 7 december 2017 door de raad van de gemeente Landerd is vastgesteld. Appellante, wonend te Schaijk, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreest dat het plan haar woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal aantasten. De Afdeling heeft de zaak op 5 september 2018 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellante als de raad van de gemeente Landerd vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan het woon- en leefklimaat van appellante niet onevenredig aantast, ondanks de zorgen over de massaliteit en hoogte van het voorziene gebouw. Echter, de Afdeling heeft ook geoordeeld dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Landerd, die expliciet medewerking aan maatschappelijke voorzieningen in woonbuurten uitsluit. De raad is opgedragen om binnen 20 weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en de uitkomst aan de Afdeling en andere partijen te communiceren. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de raad om de belangen van de betrokkenen zorgvuldig af te wegen en de juridische kaders te respecteren bij de vaststelling van bestemmingsplannen.

Uitspraak

201802330/1/R2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te Schaijk, gemeente Landerd,
appellante,
en
de raad van de gemeente Landerd,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Burgemeester van Rijckevorselstraat ong." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door L. Hövels, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord Zorgstichting Woongroep De Vlinder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Bestuurlijke lus
1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Inleiding
2.    Het plan voorziet in een woonzorgcomplex met maximaal 10 wooneenheden ten behoeve van verzorgd wonen, met bijbehorende medische en zorgvoorzieningen en een gezamenlijke multifunctionele ruimte. Het plangebied is gelegen aan de Burgemeester van Rijckevorselstraat te Schaijk.
[appellante] woont aan de [locatie] te Schaijk. Het perceel van [appellante] grenst aan het zuidelijke deel van het plangebied. [appellante] vreest dat het plan haar woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal aantasten.
Toetsingskader
3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroepen
4.    [appellante] stelt dat haar woongenot ernstig wordt aangetast door de massaliteit en de hoogte van het voorziene gebouw. Het plan voorziet volgens haar in een hoofdgebouw in twee bouwlagen op zeer korte afstand van de achterste grens van haar perceel. Hierdoor behoudt zij slechts zicht op een hoge blinde muur die veel licht zal wegnemen en weerkaatsend geluid en stijging van de temperatuur in haar tuin zal veroorzaken. Voorts betoogt [appellante] dat de raad bij de belangenafweging is uitgegaan van een onjuiste afstand tussen de bebouwing en het perceel van [appellante].
4.1.    De Afdeling stelt vast dat de kortste afstand van de zuidelijke kant van het voorziene bouwvlak tot het perceel van [appellante] ongeveer 2,5 meter bedraagt. Deze afstand wordt zowel door [appellante] als door de raad genoemd. De kortste afstand van de zuidelijke kant van het bouwvlak tot de achtergevel van de woning van [appellante] bedraagt ongeveer 14 meter. De ongeveer 17,5 meter die de raad ook noemt, ziet op de afstand van de zuidelijke kant van het oostelijk gelegen deel van het voorziene bouwvlak tot de perceelgrens van [appellante]. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad is uitgegaan van een onjuiste afstand tussen de voorziene bebouwing en het perceel van [appellante].
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan het woon- en leefklimaat van [appellante] niet onevenredig aantast. Daarbij heeft de raad de afstand kunnen betrekken, alsmede dat het zicht op het voorziene gebouw deels zal worden ontnomen door de in de tuin van [appellante] aanwezige schuur van 3 meter hoog en de omstandigheid dat de muur van het voorziene gebouw aan de zuidelijke kant van het plangebied niet recht achter het perceel van [appellante] is voorzien. Tevens heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de "Zonstudie Nieuwbouw Woongroep, Burgemeester van Rijckevorselstraat" uitwijst dat realisering van de in het plan voorziene ontwikkeling geen schaduwwerking tot gevolg heeft op het perceel van [appellante]. Voorts is niet gebleken dat het plan leidt tot een onaanvaardbare stijging van de temperatuur, noch dat de raad in een eventuele weerkaatsing van het geluid aanleiding had moeten zien van vaststelling van het plan af te zien. Het betoog faalt.
5.    [appellante] betoogt dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Landerd (hierna: de Structuurvisie), zoals vastgesteld op 30 januari 2014. Zij wijst er in dat kader op dat in de Structuurvisie staat dat de raad geen medewerking zal verlenen aan een maatschappelijke voorziening in woonbuurten. Het beleid waarop de raad zich baseert, de "Visie op wonen, welzijn en zorg in Landerd 2013" (hierna: Visie op wonen), van 10 april 2013, is volgens [appellante] ouder dan de Structuurvisie.
5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming met de Structuurvisie is vastgesteld.
5.2.    De Afdeling stelt vast dat het overgrote deel van het plangebied zich bevindt binnen het gebied dat in de Structuurvisie is aangeduid als "woonbuurt". Een klein deel bevindt zich in het gebied dat is aangeduid als "gemengd lint". Paragraaf 8.3.2 van de Structuurvisie luidt: "De woonbuurten in de kernen van de gemeente Landerd zijn bedoeld om te wonen. De hoofdlijnen van beleid voor de woonbuurten richten zich op het behouden en waar mogelijk versterken van een prettig woon- en leefklimaat. De gemeente Landerd verleent geen medewerking aan het realiseren van maatschappelijke voorzieningen in de woonbuurten."
Het plan is in zoverre in strijd met de Structuurvisie. Nu de structuurvisie in zoverre expliciet medewerking aan maatschappelijke voorzieningen in woonbuurten uitsluit heeft de raad deze strijd met de Structuurvisie niet kunnen wegnemen met de enkele verwijzing naar het, ook in de Structuurvisie genoemde algemene uitgangspunt, zoals ook nader uitgewerkt in de "Visie op wonen", dat "wonen en zorg" hoog op de agenda staat. Evenmin is gebleken van een motivering tot afwijking van de Structuurvisie. Het betoog slaagt.
6.    [appellante] betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Ten onrechte is bij de onderbouwing van de behoefte niet de gehele harde plancapaciteit voor woonzorgcomplexen in de gemeente Landerd betrokken. [appellante] wijst in dat kader in het bijzonder op de bij besluit van 15 februari 2016 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woonzorgcomplex met tien zorgwoningen aan de Scheisestraat 10a-b te Schaijk (hierna: de omgevingsvergunning).
6.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
6.2.    Ten aanzien van het betoog dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld, overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 6.7 van de plantoelichting wordt verwezen naar de "Ladderonderbouwing Woongroep De Vlinder, Burgemeester van Rijckevorselstraat te Schaijk" (hierna: de notitie), van 20 oktober 2017, die is opgesteld door bureau BRO in opdracht van [bedrijf].
In tabel 2 in paragraaf 1.2.2. staat dat de opgave voor de gemeente Landerd voor beschermd wonen voor de periode van 2015 tot en met 2024 85 woningen bedraagt. De te realiseren woonplekken binnen Woongroep De Vlinder behoren tot deze categorie beschermd wonen. In paragraaf 1.2.2 van de notitie wordt onder het kopje ‘Beschikbaarheid aanbod in regio’ vervolgens uiteengezet welke plannen en initiatieven bestaan voor invulling van genoemde opgave. Sinds 2014 zijn er in de categorie zware zorg in de gemeente Landerd slechts 10-13 woonplekken gerealiseerd in Reek. En zijn er naast de in het onderhavige bestemmingsplan voorziene ontwikkeling meer of minder concrete initiatieven voor in totaal 44 zorgwoningen voor zware zorg.
De door [appellante] genoemde omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van 10 zorgwoningen. Het totaal aantal plannen en initiatieven, uitgaande van de situatie dat het aantal zorgwoningen van de omgevingsvergunning niet reeds zijn meegenomen in de andere plannen en initiatieven, betreft daarmee maximaal 77 zorgwoningen. Ter zitting is dit aan [appellante] voorgehouden en zijn genoemde aantallen niet bestreden.
Voorts wordt in paragraaf 1.2.3 van de notitie uiteengezet dat het bestaande beschikbare aanbod voor zorgwoningen in kwalitatieve zin niet aansluit op de vraag, omdat het bestaande aanbod per locatie gericht is op zeer specifieke subdoelgroepen van verstandelijk beperkten. De bewoners van Woongroep De Vlinder wordt zoveel mogelijk de ruimte geboden om op hun eigen manier een zo normaal en zelfstandig mogelijk leven te leiden terwijl de invulling van andere zorgwoningen juist minder gericht is op zelfstandigheid.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte is aan de in het plan voorziene zorgwoningen. Het betoog faalt.
Conclusie en opdracht
7.    Gelet op hetgeen onder 5.2 is overwogen, is de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
8.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen in 5.2 is overwogen nader te motiveren hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de Structuurvisie, voor zover die ziet op het realiseren van woonzorgcomplexen in woonbuurten, en zo nodig een nieuw of gewijzigd plan vast te stellen.
De raad dient tevens de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten en griffierecht
9.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Landerd op om:
-    binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 5.2 en 8 het daar omschreven gebrek te herstellen en
-    de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.
w.g. Minderhoud    w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
425-875.