201702895/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vienva B.V., gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2017 in
zaak nr. 16/6506 in het geding tussen:
Vienva B.V. en [wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2016 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen twintig weken de aan de panden aan de [locaties] te Leidschendam geconstateerde overtredingen van het Bouwbesluit 2012 en de Monumentenwet 1988 op te heffen.
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft het college het bezwaar, voor zover gemaakt door Vienva B.V., niet-ontvankelijk en, voor zover gemaakt door [wederpartij], ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2017 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juli 2016, voor zover ingesteld door Vienva B.V., niet-ontvankelijk en, voor zover ingesteld door [wederpartij], ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Vienva B.V. en [wederpartij] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Danisman en F.A.M. van der Hulst, en de erven van [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college en de erven van [wederpartij] in de gelegenheid te stellen overeenstemming te bereiken.
Bij brief van 12 juli 2018 heeft het college een vaststellingsovereenkomst, gesloten tussen het college en de erven van [wederpartij], overgelegd. Deze brief is aan Vienva B.V. toegezonden. Bij brief van 19 juli 2018 hebben de erven van [wederpartij] het hoger beroep, voor zover door [wederpartij] ingesteld en door hen voortgezet, ingetrokken.
Geen van de resterende partijen heeft vervolgens binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nogmaals ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:57, derde lid, en artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de rechtbank Vienva B.V. terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en of, als gevolg daarvan, het beroep, voor zover door haar ingesteld, terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2. Vienva B.V betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij wel belanghebbende is bij het besluit van 25 februari 2016. Als Vienva B.V. al geen belang zou hebben, had de rechtbank haar beroep ongegrond moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk, aldus Vienva B.V..
2.1. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat Vienva B.V. niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 25 februari 2016. Dit besluit is mede in afschrift aan de gemachtigde van [wederpartij] gestuurd, advocaat bij De Mul Zegger Advocaten te Apeldoorn. De Mul Zegger advocaten is de handelsnaam van Vienva B.V.. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het college niet Vienva B.V. zelf als overtreder heeft aangeschreven. Vienva B.V. is immers ook niet mede verantwoordelijk voor het instandhouden van de overtredingen. Vienva B.V. heeft dit oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd bestreden.
In zoverre faalt het betoog.
2.2. De rechtbank heeft echter ten onrechte geoordeeld dat het beroep, voor zover ingesteld door Vienva B.V., niet-ontvankelijk is. Het college heeft het bezwaar van Vienva B.V. tegen het besluit van 25 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat Vienva B.V. niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij dat besluit. De rechtbank had het beroep tegen het besluit op bezwaar, voor zover ingesteld door Vienva B.V., moeten opvatten als uitsluitend gericht tegen het standpunt van het college dat Vienva B.V. geen belanghebbende is bij het besluit van 25 februari 2016. De rechtbank had, nadat zij tot de conclusie was gekomen dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld, het beroep van Vienva B.V. ongegrond moeten verklaren.
Het betoog slaagt in zoverre.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Vienva B.V. tegen het besluit van 11 juli 2016 van het college alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Vienva B.V. heeft in deze procedure haar eigen belangen behartigd, waarmee niet door een derde rechtsbijstand is verleend.
5. De griffier van de Raad van State zal aan Vienva B.V. met toepassing van artikel 8:114 van de Awb het door haar betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2017 in zaak nr. 16/6506, voor zover de rechtbank het beroep van Vienva B.V. niet-ontvankelijk heeft verklaard;
III. verklaart het door Vienva B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan Vienva B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff Haasnoot, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
531-870.