201710337/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Helder,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2017 in zaak nr. 17/2181 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2016 heeft het college de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang vastgesteld op € 1.325,21 en deze kosten bij [appellant] in rekening gebracht.
Bij besluit van 5 april 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 7 november 2016 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 17 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2018, waar het college, vertegenwoordigd door E. Veenstra, L. Noordeloos en V. Hettinga, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] was huurder van het pand op het perceel [locatie] te Den Helder (hierna: het pand) toen daarop 2 juni 2016 een hennepkwekerij werd aangetroffen. Bij besluit van 12 oktober 2016 heeft het college zijn beslissing om op 2 juni 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen door die hennepkwekerij te ontmantelen, op schrift gesteld. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 7 november 2016 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 1.325,21, bestaande uit een bedrag van € 307,04 voor de manuren van de toezichthouder van de afdeling Bouw en Woningtoezicht van de gemeente en van de toezichthouder Brandpreventie, en een bedrag van € 1.081,17 (incl. btw) voor de kosten die door het ontruimingsbedrijf Kusters Facilities zijn gemaakt.
[appellant] kan zich niet met de hoogte van de op hem verhaalde kosten verenigen en heeft tegen het besluit rechtsmiddelen aangewend.
2. Artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
[…]
6. Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast."
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat de gemaakte kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang onredelijk hoog zijn. Volgens [appellant] heeft de ontmanteling niet twee uur, maar hooguit één uur geduurd. Uitgaande van de vier personen die volgens het college de ontmanteling hebben verricht en een uurtarief van hooguit € 50,00 kan er slechts € 200,00 aan loonkosten op hem worden verhaald. [appellant] voert verder aan dat het in rekening gebrachte bedrag van € 1.018,17 in geen verhouding staat tot de daadwerkelijk met de ontmanteling gemoeide kosten.
3.1. Voorop wordt gesteld dat de op [appellant] in rekening gebrachte manuren alleen betrekking hebben op de inzet van de twee gemeentelijke toezichthouders. Dat medewerkers van Kusters Facilities wellicht minder tijd hebben besteed aan de ontruiming, is om die reden niet van belang bij beantwoording van de vraag of het aantal in rekening gebrachte manuren en de hoogte daarvan redelijk is. Of de hoogte van de kosten van Kusters Facilities de toets der kritiek kan doorstaan, zal hierna onder 3.2 worden beoordeeld.
Van de ontmanteling van de in het pand aangetroffen hennepkwekerij is een opname rapport gemaakt. In dat rapport is vermeld dat twee toezichthouders van de gemeente bij de ontmanteling aanwezig waren en dat zij elk twee uren daarmee bezig zijn geweest. Het college heeft ter zitting van de rechtbank toegelicht dat de toezichthouders in die periode het pand hebben gecontroleerd op constructieve strijdigheden en brandveiligheid, toezicht hebben gehouden op de werkzaamheden van het ontruimingsbedrijf, hebben gecontroleerd hoeveel planten en overige spullen het ontruimingsbedrijf uit het pand heeft meegenomen en na afloop van de ontmanteling het rapport van het ontruimingsbedrijf voor akkoord hebben ondertekend. Het college is uitgegaan van een uurtarief van € 76,76 voor beide toezichthouders en heeft voor de loonkosten € 307,04 op [appellant] verhaald.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door de toezichthouders aan de ontmanteling bestede tijd slechts één uur heeft bedragen. De stelling van [appellant] is niet gebaseerd op eigen waarnemingen en blijkt ook niet uit de dossier aanwezige stukken, waaronder het advies van de Commissie Bezwaarschriften. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat door gemeentelijke ambtenaren meer uren dan noodzakelijk aan de uitvoering van de bestuursdwang zijn besteed en in rekening gebracht en evenmin dat niet het juiste uurtarief is gehanteerd.
3.2. Het college heeft in zijn verweerschrift bij de rechtbank een toelichting gegeven op het op [appellant] verhaalde bedrag van € 1.081,17 dat door het ontruimingsbedrijf in rekening is gebracht. Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) vertegenwoordigt de Staat, als eigenaar van roerende zaken. DRZ is een directie van het ministerie van Financiën en bewaart, vernietigt of verkoopt rijksgoederen en in beslag genomen goederen. Volgens het college is het strafrechtelijke deel van de ontmanteling van hennepkwekerijen landelijk uniform georganiseerd via de DRZ en zorgt het inschakelen van de DRZ voor het bestuursrechtelijke deel voor onder meer efficiëntie en kostenbesparing. Sinds 1 januari 2012 mag Kusters Facilities als enige partij in Nederland in opdracht van DRZ alle ontmantelingen in Nederland uitvoeren. Dat bedrijf hanteert voor een ontmanteling op heterdaad van een kwekerij met maximaal 750 planten een tarief van € 766,46. De vernietigingskosten bedragen € 75,00.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het door het college op [appellant] verhaalde bedrag van € 1.018,17 niet onredelijk hoog is. Een dergelijk bedrag als kosten van ontmanteling van een in een woning aanwezige hennepkwekerij, is mede gezien de jurisprudentie waarin ook hogere bedragen voor dergelijke ontmantelingen zijn geaccepteerd door de Afdeling, in het algemeen redelijk te achten. Een dergelijk bedrag mag derhalve door een college in rekening worden gebracht, tenzij degene op wie de kosten worden verhaald, aannemelijk maakt dat het in rekening gebrachte bedrag in geen verhouding staat tot de daadwerkelijk met de toepassing van de bestuursdwang gemoeide kosten. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1397. [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat het in rekening gebrachte bedrag van € 1.018,17 in geen verhouding staat tot de daadwerkelijk met de ontmanteling gemoeide kosten, maar heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft voor de daadwerkelijk door het ontruimingsbedrijf gemaakte kosten gewezen op de door bedrijf gemaakte loonkosten. Mede gelet op de door het college ter zitting gegeven toelichting, acht de Afdeling niet aannemelijk dat de werkelijke kosten die voor het ontruimingsbedrijf met de ontmanteling waren gemoeid, beperkt zijn gebleven tot het door [appellant] vermelde loonkosten. Zo omvatten de gemaakte kosten volgens het college mede kosten voor materieel waarvan het bedrijf DRZ gebruik maakt, kosten voor opslag en verwerking van de verwijderde goederen en overheadkosten. Verder biedt de omstandigheid dat sprake is van een vast bedrag voor de ontmanteling van een hennepkwekerij, ongeacht de omvang van de hennepkwekerij, terwijl hier een hennepkwekerij van geringe omvang aan de orde was, geen grond om aan te nemen dat het in rekening gebrachte bedrag niet in verhouding staat tot de daadwerkelijk met de ontmanteling gemoeide kosten. De Afdeling acht niet aannemelijk dat de kosten aanmerkelijk lager zouden zijn uitgevallen wanneer de ontmanteling niet door het ontruimingsbedrijf was uitgevoerd. Daarbij is, zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, van belang dat de kosten die met een ontmanteling zijn gemoeid niet slechts bestaan uit kosten die variëren naar gelang de grootte van de te ontmantelen hennepkwekerij. 3.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat de door het college in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog zijn. Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college aanleiding had moeten zien om de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet volledig op hem te verhalen, omdat hij bijstandsgerechtigde is, wordt als volgt overwogen. De Afdeling acht in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding geven voor het oordeel dat geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal had moeten worden afgezien. De stelling van [appellant] dat hij moet rondkomen van een bijstandsuitkering, leidt niet tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot kostenverhaal kon overgaan. [appellant] kan desgewenst in overleg treden met het college over de mogelijkheid van een betalingsregeling.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
724.