201708887/1/R3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A], gevestigd te Blitterswijck, en [appellant B], wonend te Blitterswijck, gemeente Venray (hierna: [appellanten]),
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor de ontgronding van de percelen kadastraal bekend gemeente Broekhuizen, Wanssum en Meerlo, zoals op de bij het besluit behorende kadastrale tekening met omlijning is aangegeven.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2018, waar het college, vertegenwoordigd door J. Thoolen-Simonis en J.C.F. Lacroix, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De ontgrondingsvergunning heeft betrekking op de waterveiligheid van de rivier de Maas in de omgeving van Ooijen-Wanssum. Het doel is om de waterstand te laten dalen voor de korte en de lange termijn met 35 cm bij rivierkilometer 123 bij een afvoer van 3275 m3/sec. Daartoe maakt de ontgrondingsvergunning de aanleg van geulen en maaiveldverlagingen mogelijk in de uiterwaarden bij Wanssum en Ooijen, alsmede de reactivering van de Oude Maasarm doordat kaden worden verwijderd en maaivelden plaatselijk worden verlaagd. Deze ruimtelijke ingrepen gaan volgens het bestreden besluit gepaard met bevordering van de natuur, het landschap en de mogelijkheden voor recreatie.
2. [appellanten] zijn gevestigd aan [locatie 1] en [locatie 1] te Blitterswijck. Zij exploiteren beide een agrarisch bedrijf op gronden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het gebied waarop de vergunning betrekking heeft.
Toetsingskader
3. In deze procedure staat, gelet op het aangevoerde en artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, ter beoordeling of het college bij afweging van alle bij de ontgronding betrokken belangen de ontgrondingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Belangenafweging
4. [appellanten] voeren aan dat het college ten onrechte onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen.
Voorschrift 1.3 van het bestreden besluit bepaalt dat geen ontgrondingen mogen worden verricht in de niet aan vergunninghouder in eigendom toebehorende terreinen. [appellanten] stellen in hun zienswijze dat zij ondanks voorschrift 1.3 van de bestreden vergunning vrezen voor hinder en overlast voor hun agrarische bedrijven, omdat dit voorschrift onverlet laat dat de ontgronding van aangrenzende terreinen wel tot hinder en overlast voor hun agrarische bedrijven kan leiden. In de belangenafweging en meer in het bijzonder in de milieueffectrapportage is daarmee volgens hen geen rekening gehouden.
4.1. [appellanten] hebben hun betoog niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Zo hebben [appellanten] in hun beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van hun zienswijze in de bij het bestreden besluit behorende paragraaf "Adviezen en zienswijzen" onjuist zou zijn.
Daarnaast ziet de Afdeling in de enkele stelling dat er ten onrechte onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen, geen aanleiding voor het oordeel dat het college de bestreden vergunning bij afweging van alle bij de ontgronding betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Pans w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
271-867.