201707904/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2017 heeft het college het Definitief Locatieplan Nieuwe Inzamelen Voorburg-Midden vastgesteld voor het plaatsen van ondergrondse containers voor huishoudelijk afval ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 27 augustus 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Bor, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het Definitief Locatieplan Nieuwe Inzamelen Voorburg-Midden, concrete locaties aangewezen voor het plaatsen van ondergrondse containers voor huishoudelijk afval. Volgens Bijlage 1, Locaties, is de locatie KS77 aan de Willem de Bijelaan aangewezen voor het plaatsen van zulke containers.
Volgens Bijlage 2, Detailtekeningen, zullen op de locatie KS77 vijf ondergrondse containers worden geplaatst, te weten een container voor afval van plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drinkpakken (hierna: PMD), een container voor groente-, fruit- en tuinafval (hierna: GFT), een container voor papierafval en twee containers voor restafval. De containers zijn reeds geplaatst. [appellant] kan zich met het aanwijzen van de locatie KS77 voor het plaatsen van vijf ondergrondse containers niet verenigen. Deze locatie ligt schuin tegenover zijn woning op een afstand van ongeveer 18 m tot zijn woning. Volgens [appellant] tasten de containers ter plekke zijn woon- en leefklimaat aan.
In het Ontwerpbesluit locatieplan Nieuwe Inzamelen
Voorburg-Midden van 3 mei 2017 (hierna: het Ontwerpbesluit) was de locatie KS77 aangewezen voor het plaatsen van drie ondergrondse containers, te weten een container voor PMD, een container voor GFT en een container voor papierafval. De containers voor restafval waren daarin voorzien op de locaties KN126 aan de Gouverneurkade en KP27 aan de Prins van Lignestraat.
Ontvankelijkheid
2. Het college heeft zich onder verwijzing naar artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het standpunt gesteld dat [appellant] geen beroep kan instellen tegen het besluit van 13 juli 2017 voor zover dat ziet op het aanwijzen van de locatie KS77 voor de drie in het Ontwerpbesluit genoemde containers, omdat [appellant] tegen het Ontwerpbesluit niet tijdig zienswijzen naar voren heeft gebracht en hem redelijkerwijs kan worden verweten dat hij dat niet heeft gedaan.
2.1. Artikel 6:13 van de Awb luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, […]."
2.2. Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit van 13 juli 2017 door een belanghebbende die over het Ontwerpbesluit niet tijdig zienswijzen naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders voor zover bij de vaststelling van het besluit daarin wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerpbesluit waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie komt te verkeren ten opzichte van het ontwerpbesluit, dan wel indien een belanghebbende anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.3. Niet in geschil is dat [appellant] niet tijdig zienswijzen over het Ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Evenmin is in geschil dat er geen sprake is van omstandigheden op grond waarvan hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Dit brengt mee dat [appellant] alleen kan opkomen tegen wijzigingen ten opzichte van het Ontwerpbesluit, voor zover die wijzigingen er toe leiden dat hij in een nadeliger positie is komen te verkeren.
Ten opzichte van het Ontwerpbesluit, voor zover dat ziet op het aanwijzen van de locatie KS77 voor het plaatsen van de containers voor PMD, GFT en papierafval, zijn met het besluit van 13 juli 2017 geen wijzigingen aangebracht. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat [appellant] in zoverre geen beroep kan instellen. Wel zijn ten opzichte van het Ontwerpbesluit met het besluit van 13 juli 2017 wat de locatie KS77 betreft wijzigingen aangebracht doordat twee containers voor restafval zijn toegevoegd. In zoverre is [appellant] ten opzichte van het Ontwerpbesluit in een nadeligere positie komen te verkeren. Dat betekent dat hij tegen het besluit van 13 juli 2017 in beroep kan komen, voor zover het ziet op het aanwijzen van de locatie KS77 voor het plaatsen van twee ondergrondse containers voor restafval.
Het beroep van [appellant]
3. [appellant] betoogt dat het college het besluit van 13 juli 2017 ten onrechte heeft genomen zonder hem in de gelegenheid te stellen zijn standpunt daarover naar voren te brengen. Daartoe voert hij aan dat met dat besluit immers het aantal ondergrondse containers op de locatie KS77 ten opzichte van het Ontwerpbesluit is uitgebreid.
3.1. Het college heeft het Ontwerpbesluit van 4 mei 2017 tot en met 14 juni 2017 ter inzage gelegd, binnen welke periode belanghebbenden hun zienswijzen daartegen naar voren konden brengen. Omdat [appellant] niet binnen de daarvoor geldende termijn zienswijzen naar voren heeft gebracht en hem redelijkerwijs kan worden verweten dat hij dat niet heeft gedaan, heeft het college zijn zienswijzen terecht niet bij het nemen van het besluit van 13 juli 2017 betrokken. De omstandigheid dat het college naar aanleiding van tijdig ingediende zienswijzen van andere belanghebbenden heeft besloten om het aantal ondergrondse containers op de locatie KS77 uit te breiden, maakt niet dat het college voorafgaand aan het nemen van dat besluit [appellant] in de gelegenheid had moeten stellen om zijn standpunt daarover naar voren te brengen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locatie KS77 heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ondergrondse containers voor huishoudelijk afval. Deze containers ontnemen hem het zicht op het groene perkje bij de flat schuin tegenover zijn woning. Ook ondervindt hij geluidoverlast vanwege de toeloop naar de containers en het geklepper van de containers, aldus [appellant]. De aantasting van het uitzicht en de geluidoverlast hebben bovendien geleid tot waardedaling van zijn woning. [appellant] voert verder aan dat een aantal van vijf containers ter plekke disproportioneel is en dat het college ten onrechte de door hem aangedragen alternatieve locaties, waaronder de locatie tussen twee flatgebouwen aan de overkant van zijn woning, niet heeft onderzocht.
4.1. Bij het besluit tot het aanwijzen van locaties voor het plaatsen van ondergrondse containers voor huishoudelijk afval dient het college een afweging te maken van alle bij dat besluit betrokken belangen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
4.2. Het college heeft bij het bepalen van de locaties voor de ondergrondse containers voor huishoudelijk afval de Inrichtingscriteria voor inzamelvoorzieningen in het kader van Omgekeerd Inzamelen voor de gemeente Leidschendam-Voorburg van 28 januari 2016 (hierna: de Inrichtingscriteria) gehanteerd. Hierin zijn als beleidscriteria onder meer vermeld: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid en financiële en inzamellogistieke aspecten. Deze toetsingscriteria zijn vertaald naar een aantal technische eisen en richtlijnen.
Met betrekking tot het criterium "een doelmatige inrichting" zijn onder meer de richtlijnen vastgesteld dat bij ondergrondse inzamelcontainers de vrije ruimte meer dan 1 m en de hijsruimte meer dan 8 m is en dat de inzamelvoorziening zich niet bevindt in het openbare groen, maar bij voorkeur in een verhard gebied. Met betrekking tot het criterium "beperking van overlast voor de omgeving" zijn onder meer als richtlijnen vastgesteld dat de afstand van het hart van de inzamelvoorziening tot de gevel van een woning zo groot mogelijk is maar minimaal 2 m, dat de inzamelvoorziening zodanig wordt gesitueerd dat bij de aanleg en bij het legen geen onherstelbare schade ontstaat aan bomen (kroon, wortels) en dat sociale controle op het gebruik van de container mogelijk is en is als eis gesteld dat de hoeveelheid geluid dat bij het gebruik van inzamelvoorzieningen ontstaat moet passen binnen de kaders van de Wet geluidhinder. Met betrekking tot het criterium "de verkeersveiligheid" is als richtlijn onder meer vastgesteld dat het inzamelvoertuig niet onbegeleid achteruit hoeft te rijden. Met betrekking tot het criterium "financiële en inzamellogistieke aspecten" is onder meer als richtlijn gesteld dat de locatie zodanig is gesitueerd dat geen kabels en/of leidingen moeten worden verlegd en is als eis gesteld dat de locatie van een inzamelvoorziening bereikbaar dient te zijn voor het inzamelvoertuig.
4.3. Het college heeft gesteld dat met het aanwijzen van de locatie KS77 voor het plaatsen van twee ondergrondse containers voor restafval wordt voldaan aan de Inrichtingscriteria. De Afdeling ziet geen reden om hierover anders te oordelen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] deze stelling van het college niet heeft weersproken.
4.4. Het college heeft voorts gesteld dat het uitzicht van [appellant] niet onaanvaardbaar wordt aangetast door het plaatsen van twee ondergrondse containers voor restafval op de locatie KS77. Het heeft erop gewezen dat de locatie zich schuin tegenover de woning van
[appellant] bevindt, op geruime afstand daarvan en dat tussen de woning van [appellant] en de locatie een voortuin, stoep, weg en weer een stoep liggen. De Afdeling ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat de aantasting van het uitzicht van [appellant] als gevolg van het plaatsen van twee ondergrondse containers voor restafval op de locatie KS77 zodanig is dat het college niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Dat de containers, als gesteld, het zicht op een groen perkje ontnemen, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij betrekt de Afdeling dat alleen de zuilen van de containers boven de grond uitsteken.
Gelet op de afstand van de woning van [appellant] tot de locatie KS77 ziet de Afdeling evenmin in de door [appellant] gestelde geluidoverlast aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om op deze locatie twee ondergrondse containers voor restafval te plaatsen. Het college heeft bovendien ter zitting toegezegd te zullen laten onderzoeken of het mogelijk is de zuilen zo te keren dat de openingen niet zijn gericht naar de woning van [appellant].
De Afdeling is voorts van oordeel dat het college in de stelling van [appellant] dat de aantasting van het uitzicht en de geluidoverlast tot waardevermindering van zijn woning zal leiden, geen aanleiding heeft hoeven te vinden om af te zien van het plaatsen van twee ondergrondse containers voor restafval op de locatie KS77. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg daarvan zal dalen. Dit laat onverlet dat indien hij meent hierdoor schade te lijden die niet voor zijn rekening dient te komen, hij een verzoek tot schadevergoeding tot het college kan richten.
4.5. Wat betreft het feit dat met het plaatsen van twee ondergrondse containers voor restafval in totaal vijf ondergrondse containers op de locatie KS77 komen te staan, heeft het college er op gewezen dat de Inrichtingscriteria geen maximum aantal ondergrondse containers per locatie voorschrijven. Volgens het college verdient het de voorkeur om op de locatie KS77 vijf ondergrondse containers te plaatsen boven het spreiden van deze containers over drie locaties, zoals in het Ontwerpbesluit was voorzien. De daarin voor de containers voor restafval aangewezen locaties KN126 aan de Gouverneurkade en KP27 aan de Prins van Lignestraat hadden bovendien als nadeel dat groen zou moeten worden opgeofferd en het zicht op Park de Werve nog verder zou worden aangetast dan al het geval was vanwege de aanwezigheid van fietsnietjes, een elektriciteitskast en een prullenbak, aldus het college.
Volgens het college is er geen andere locatie waar vijf containers kunnen worden geplaatst en zijn de aangedragen alternatieve locaties onderzocht. Het is niet mogelijk om ondergrondse containers te plaatsen tussen twee flatgebouwen aan de overkant van de woning van [appellant], omdat de inzamelvoertuigen in deze straten niet kunnen keren en daarom achteruit zouden moeten rijden, hetgeen uit het oogpunt van verkeersveiligheid onwenselijk is, aldus het college. Voorts is het niet mogelijk om ondergrondse containers bij te plaatsen bij het milieupark aan de Gouverneurkade vanwege de aanwezigheid van bomen/wortels, kabels en leidingen. De hoeken van de Prins van Lignestraat zijn volgens het college niet geschikt voor het plaatsen van ondergrondse containers. Plaatsing aan de kant van de Gouverneurkade is niet geschikt vanwege de bereikbaarheid en plaatsing aan de kant van de Laan van Nieuw Oosteinde is niet geschikt omdat daar onvoldoende ruimte beschikbaar is. Bovendien bevinden zich in de buurt van deze andere locaties ook woningen, aldus het college.
De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de toelichting van het college wat betreft de alternatieve locaties. Hieruit volgt dat niet aannemelijk is dat er locaties zijn die zodanig geschikter zijn dan de locatie KS77 dat het college daarom wat betreft de twee ondergrondse containers voor restafval in redelijkheid voor het aanwijzen van een van die locaties had moeten kiezen. De Afdeling ziet voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het aantal van vijf containers op de locatie KS77 zodanig onevenredig is, dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het plaatsen van twee ondergrondse containers voor restafval op deze locatie.
4.6. De conclusie is dat het college in redelijkheid de locatie KS77 heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van twee ondergrondse containers voor restafval.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen het aanwijzen van de locatie KS77 voor het plaatsen van ondergrondse containers voor PMD, GFT en papierafval;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Drop w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
270-757.