ECLI:NL:RVS:2018:3343

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201707204/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag voor chauffeurskaart door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de staatssecretaris. De aanvraag werd afgewezen op 22 augustus 2016, omdat [appellant] in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geregistreerd stond met strafbare feiten die relevant zijn voor de functie van taxichauffeur. De staatssecretaris hanteerde de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 en het screeningsprofiel 'Taxibranche; chauffeurskaart'. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond op 20 juli 2017, waarna hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 23 juli 2018 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.T.A.G. Keller, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. M. Ibrahim.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon besluiten dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in het nadeel van [appellant] uitviel. De staatssecretaris had voldoende gewicht toegekend aan de recente strafbare feiten van [appellant], die niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. De rechtbank had terecht overwogen dat de staatssecretaris de belangen van [appellant] deugdelijk had gemotiveerd en dat het belang van de bescherming van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG. De conclusie was dat het hoger beroep ongegrond was en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201707204/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 juli 2017 in zaak nr. 17/588 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Ibrahim, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] heeft op 29 juni 2016 een aanvraag om afgifte van een VOG ingediend, omdat hij een chauffeurskaart wil verkrijgen en de functie van taxichauffeur wil uitoefenen.
De staatssecretaris heeft bij de beoordeling van de aanvraag van [appellant] de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409, hierna: de beleidsregels). Daarnaast heeft de staatssecretaris het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" van toepassing verklaard. De staatssecretaris heeft de aanvraag van [appellant] krachtens artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens afgewezen, omdat uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS) blijkt dat hij op 11 september 2012 is veroordeeld wegens het overschrijden van de maximumsnelheid als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 tot een geldboete van € 330,00 subsidiair zes dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is geëindigd op 24 september 2014. Ook blijkt uit het JDS dat het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) op 22 september 2016 aan [appellant] een taakstraf van 70 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 44 dagen heeft opgelegd, omdat hij op 26 juni 2016 de maximumsnelheid als bedoeld in voormeld artikel 21, aanhef en onder a, heeft overschreden.
2.1.    Het is niet in geschil dat voldaan is aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2. van de beleidsregels. Het hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.3. van de beleidsregels in het nadeel van [appellant] uitvalt.
Hogerberoepsgrond
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn belang niet zwaarder weegt dan het belang van bescherming van de samenleving.
Hij voert aan dat het door hem op 7 mei 2011 gepleegde strafbare feit buiten de terugkijktermijn van vijf jaar valt en dat de veroordeling voor dat feit net binnen de terugkijktermijn valt. De staatssecretaris heeft onvoldoende gewicht toegekend aan het ontstane tijdsverloop. Daarnaast stelt [appellant] dat het OM hem het op 26 juni 2016 gepleegde strafbare feit niet zwaar aanrekent, omdat het door het OM zelf is afgedaan. Ook had de staatssecretaris volgens [appellant] meer gewicht moeten toekennen aan de beschikking van de strafraadkamer van de rechtbank van 3 augustus 2016 tot gegrondverklaring van zijn klaagschrift op grond van artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de teruggave van zijn rijbewijs is gelast. In die beschikking heeft de strafraadkamer van de rechtbank reeds gewogen of er nog een risico voor bedreiging van de verkeersveiligheid bestond. Verder heeft de staatssecretaris ten onrechte niet doorslaggevend geacht dat hij in zijn inkomen wordt geraakt als hij niet als zelfstandig taxichauffeur kan gaan werken en dat hij zijn spaargeld heeft gestoken in het inbouwen van een boordcomputer in zijn auto ten behoeve van zijn werkzaamheden als taxichauffeur, aldus [appellant].
Beoordeling
3.1.    De stelling van [appellant] dat zijn veroordeling van 11 september 2012 bijna buiten de terugkijktermijn valt, kan hem niet baten, nu de staatssecretaris in aanmerking heeft mogen nemen dat hij recentelijk, namelijk een paar dagen voor zijn aanvraag om een VOG op 26 juni 2016, wederom met justitie in aanraking is gekomen in verband met een snelheidsovertreding. Dat de strafraadkamer van de rechtbank in de beschikking van 3 augustus 2016 heeft geoordeeld dat hoewel sprake is van een zeer ernstige overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij de veiligheid van het verkeer in hoge mate is betrokken, thans niettemin niet zonder meer gezegd kan worden dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat herhaling zal plaatsvinden, betekent nog niet dat de staatssecretaris daarom aan de persoonlijke belangen van [appellant] ten tijde van de besluitvorming een doorslaggevend gewicht had behoren toe te kennen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is in deze procedure een ander toetsingskader van toepassing dan in de strafprocedure en vindt een andere beoordeling plaats. Ter zitting heeft de staatssecretaris nader toegelicht de teruggave van het rijbewijs wel in het voordeel van [appellant] te hebben meegewogen, maar dit voor deze procedure toch van onvoldoende gewicht te hebben geacht gelet op het zeer korte tijdsverloop sinds dit feit. Voorts kan [appellant] niet in zijn stelling worden gevolgd dat het door hem op 26 juni 2016 gepleegde strafbare feit hem licht is aangerekend, omdat dit feit bij strafbeschikking van het OM is afgedaan. Gelet immers op de hoogte van de aan [appellant] opgelegde staf heeft de staatssecretaris ervan uit mogen gaan dat het op 26 juni 2016 gepleegde strafbare feit hem niet licht is aangerekend. Verder heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, hoewel [appellant] schade lijdt en door het uitblijven van de afgifte van een VOG niet als taxichauffeur kan werken en daarmee een inkomen kan verwerven, het belang van de beperking van de risico's voor de samenleving zwaarder weegt dan zijn belang bij afgifte van een VOG. Daaraan heeft de staatssecretaris in redelijkheid ten grondslag kunnen leggen dat [appellant] te recent met justitie in aanraking is gekomen wegens snelheidsovertredingen en dat die strafbare feiten bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd de belangen van [appellant] in de belangenafweging heeft betrokken. Evenzeer heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in het nadeel van [appellant] uitvalt.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
689. BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
Paragraaf 1. Inleiding
Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) geeft op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) namens de Minister van Veiligheid en Justitie verklaringen omtrent het gedrag (VOG) af aan natuurlijke personen (VOG-NP) en rechtspersonen (VOG-RP).
Bij een VOG-aanvraag wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en zijn bestuurders, vennoten, maten of beheerders. Daarbij wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in het licht van het doel van de aanvraag. Naar aanleiding hiervan wordt verklaard of al dan niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon en wordt de VOG geweigerd respectievelijk verstrekt.
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1. Terugkijktermijn
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. Voor de terugkijktermijn zijn van belang:
1. de periode waarover wordt teruggekeken en
2. de uitgangspunten om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn valt.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming is het COVOG bevoegd inlichtingen in te winnen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering.
[…]
Screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart"
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.