ECLI:NL:RVS:2018:334

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
201704455/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen over zorgtoeslag 2014

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van een overleden persoon tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de Belastingdienst de definitief berekende zorgtoeslag over 2014 aangepast en vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de persoon in kwestie, ondanks aftrek van ziektekosten, boven de maximale inkomensgrens zat. De erven van de overleden persoon, hierna aangeduid als appellant, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Belastingdienst verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft op 8 mei 2017 het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 januari 2018 behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. Appellant betoogde dat hij niet aanwezig kon zijn bij de zitting van de rechtbank omdat er op dezelfde dag twee zittingen waren gepland. Hij had de rechtbank verzocht om een van de zittingen te verzetten, maar de rechtbank heeft dit verzoek niet ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van de draagkracht de aanslag inkomstenbelasting moest volgen, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank in redelijkheid kon besluiten het beroep in afwezigheid van appellant te behandelen. Appellant had niet aangetoond dat hij gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om een andere zittingsdatum te verzoeken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201704455/1/A2.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [persoon] (hierna: [appellant]),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2017 in zaak nr. 16/6266 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende zorgtoeslag over 2014 van de inmiddels overleden [persoon] aangepast en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij besluit van 18 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag 2014 van [persoon] definitief berekend op een bedrag van € 536,00. Bij het besluit van 10 juni 2016, gehandhaafd bij het besluit van 26 augustus 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening herzien en op nihil gesteld en het teveel betaalde bedrag aan zorgtoeslag 2015 teruggevorderd.
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat [persoon] in 2014, ondanks aftrek van de ziektekosten, boven de maximale inkomensgrens zat, waardoor er geen recht op zorgtoeslag bestond. Hierbij is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van een geregistreerd inkomen van [persoon] in 2014 van € 31.166,00.
[appellant] kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat aftrek van de ziektekosten wel degelijk tot een inkomen onder de inkomensgrens leidt.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van de draagkracht volgens vaste rechtspraak van de Afdeling gehouden is de aanslag inkomstenbelasting te volgen, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Het betoog van [appellant] dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting de aanslag onjuist heeft vastgesteld, kan in deze procedure niet tot het gewenste doel leiden, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat hij niet op de zitting bij de rechtbank aanwezig kon zijn, omdat er op dezelfde dag twee zittingen waren gepland. Hij heeft de rechtbank daarom gevraagd om een van de twee zittingen te verzetten. [appellant] bestrijdt de gehele uitspraak van de rechtbank, nu hij zich door zijn afwezigheid niet heeft kunnen verweren.
4.1.    Artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen."
Artikel 16, vierde en vijfde lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2013 (hierna: Procesregeling) luidt:
"4. Als de datum van behandeling niet op andere wijze in overleg met partijen is bepaald, kondigt de rechtbank aan partijen aan wanneer de zitting zal plaatsvinden en biedt de rechtbank partijen gedurende een week na verzending van die aankondiging de gelegenheid een andere datum te verzoeken onder vermelding van verhinderdata. Die verhinderdata dienen te liggen in de periode van twee weken voor en twee weken na de aangekondigde zittingsdatum als de rechtbank de aankondiging binnen zes weken na binnenkomst van het beroepschrift aan partijen heeft verzonden. In de andere gevallen dienen die verhinderdata te liggen in de periode van zes weken na de geagendeerde zittingsdatum. Indien een partij binnen een week na de aankondiging en onder vermelding van verhinderdata om een andere datum verzoekt, willigt de rechtbank een verzoek om verdaging steeds in.
5. De rechtbank willigt een verzoek om verdaging slechts in indien daarom zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd is verzocht en bovendien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, behoudens in de situatie zoals bedoeld in de laatste zin van het vierde lid."
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ABRvS 12 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM4195) is het verdagen van de zitting een bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank dient bij het toepassen van deze bevoegdheid rekening te houden met verschillende belangen, waaronder die van alle bij de procedure betrokken partijen, alsmede het belang van een goede rechtspleging dat is gediend met de voortvarende behandeling van zaken.
4.3.    [appellant] is door de rechtbank bij aangetekende brief van 31 maart 2017 uitgenodigd voor de zitting van 1 mei 2017. De rechtbank heeft, bij brief van 25 april 2017, aan [appellant] meegedeeld dat het beroep, samen met een tweetal andere beroepen van [appellant], behandeld zal worden op de zitting van 2 mei 2017, waardoor de zitting van 1 mei 2017 is komen te vervallen. [appellant] is voor beide zittingsdata in de gelegenheid gesteld om, conform hetgeen is bepaald in de Procesregeling, wegens verhindering om een andere datum te verzoeken. Niet is gebleken dat [appellant] van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt en verhinderdata heeft doorgegeven aan de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank, op verzoek van [appellant], de zitting, bij brief van 14 november 2016, reeds eerder uitgesteld. Gelet op het voorgaande en het belang van een goede rechtspleging, dat met een voortvarende behandeling van zaken is gediend, heeft de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten het beroep in afwezigheid van [appellant] ter zitting te behandelen. Niet is gebleken dat het procesrecht van de Awb in zoverre is geschonden. Dat [appellant] stelt dat hij zich niet heeft kunnen verweren, doordat hij de zitting van 2 mei 2017 niet heeft kunnen bijwonen, dient derhalve voor rekening van [appellant] te blijven.
4.4.    Het betoog faalt.
5.    [appellant] heeft voorts niets aangevoerd op basis waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de bepaling van de draagkracht terecht de aanslag inkomstenbelasting heeft gevolgd, onjuist is.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
17-856.