201600888/3/R3.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland,
en
de raad van de gemeente Midden-Delfland,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak, van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1028, heeft de Afdeling de raad in de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] opgedragen binnen 28 weken na de verzending van de tussenuitspraak de aldaar omschreven gebreken te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht. Bij besluit van 27 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Harnaschpolder-Zuid 2014" en het gelijknamige exploitatieplan gewijzigd en geheel opnieuw vastgesteld.
Bij brief van 18 juli 2017 heeft de raad te kennen gegeven dat de gebreken zijn hersteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en het Bedrijvenschap Harnaschpolder een zienswijze naar voren gebracht over het besluit van 27 juni 2017 en de nadere motivering van 18 juli 2017.
De Afdeling heeft de raad bij brief van 11 oktober 2017 verzocht te reageren op de zienswijze van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] over de wijze waarop de raad de gebreken heeft gepoogd te herstellen.
De raad heeft dit bij brief van 24 oktober 2017 gedaan.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 1] hierop gereageerd.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan voorziet voor het voormalige glastuingebied Harnaschpolder Zuid in een bedrijventerrein van ongeveer 55 ha dat hoofdzakelijk is bedoeld voor bedrijfsactiviteiten op het gebied van handel en transport, aangevuld met zakelijke dienstverleningsactiviteiten. Om de kosten te kunnen verhalen die gemoeid gaan met het bouwrijp maken van de gronden van het exploitatiegebied, is het exploitatieplan vastgesteld.
2. [appellant sub 1] woont in het uiterste noordwesten van het plangebied, aan de [locatie 1]. Zijn woonperceel is als zodanig bestemd. Zijn beroep is uitsluitend tegen het bestemmingsplan gericht.
3. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn eigenaren en bewoners van het perceel [locatie 2]. Hun beroep is gericht tegen zowel het bestemmingsplan als het exploitatieplan.
4. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] hebben allebei een perceel in het plangebied in eigendom en richten zich met hun beroep tegen het bestemmingsplan en het exploitatieplan.
Tussenuitspraak
Gebrek in het bestemmingsplan
5. In het beroep van [appellant sub 1] heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat de raad zich op een ander standpunt heeft gesteld wat betreft de aanduidingen ‘bedrijf tot en met categorie 2’, ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ en ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’, zodat het bestemmingsplan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
In de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] heeft de Afdeling overwogen dat de beroepsgronden tegen het bestemmingsplan falen.
Gebreken in het exploitatieplan
6. De Afdeling heeft in de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] overwogen dat het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan, voor zover het de inbrengwaarde van de gronden van het Bedrijvenschap Harnaschpolder betreft, in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is genomen, omdat de raad die gronden niet heeft laten taxeren.
In het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] heeft de Afdeling voorts overwogen dat de in de exploitatieopzet opgenomen kosten, verbonden aan de reeds uitgevoerde werken en werkzaamheden, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onvoldoende zijn gespecificeerd.
Opdracht
7. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om binnen 28 weken na de verzending van de tussenuitspraak
- de situering van de aanduiding ‘bedrijf tot en met 3.1’ op de verbeelding van het bestemmingsplan zodanig te wijzigen dat ten opzichte van het perceel [locatie 1] aan de richtafstand van 30 meter als bedoeld in de VNG-brochure wordt voldaan;
- de in de exploitatieopzet van het exploitatieplan opgenomen kosten, verbonden aan de reeds uitgevoerde werken en werkzaamheden, alsnog voldoende te specificeren, daarbij aannemelijk te maken dat deze kosten in de aangegeven omvang aan het exploitatieplan kunnen worden toegerekend, daarbij de aspecten te betrekken als aan de orde gesteld in overweging 35.3 van de tussenuitspraak en de exploitatieopzet, de toerekening van de verhaalbare kosten en het exploitatieplan terzake zo nodig te wijzigen.
8. Omdat de raad alsnog een taxatie had laten uitvoeren voor de gronden van het Bedrijvenschap Harnaschpolder en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit alsnog opgemaakte taxatierapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat de raad hiermee niet alsnog heeft voldaan aan het uitgangspunt dat aan de raming van de inbrengwaarde van percelen in het exploitatieplan een door een onafhankelijke deskundige uitgevoerde taxatie ten grondslag moet liggen, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak geen opdracht gegeven met betrekking tot dit geconstateerde gebrek in het exploitatieplan. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat zij gelet hierop in de einduitspraak, mits de wijze waarop de raad gevolg zal geven aan de hierboven omschreven opdracht niet onrechtmatig zal worden geacht, aanleiding zal zien om de rechtsgevolgen van het exploitatieplan in stand te laten.
Herstelbesluit van 27 juni 2017 en nadere motivering
Bestemmingsplan
9. Bij het herstelbesluit heeft de raad de situering van de aanduiding "bedrijf tot en met 3.1" op de verbeelding gewijzigd.
Exploitatieplan
10. Bij het herstelbesluit heeft de raad het exploitatieplan gewijzigd vastgesteld, in die zin dat 9% van de kosten voor reeds uitgevoerde werken en werkzaamheden niet langer zijn opgenomen in de exploitatieopzet van het exploitatieplan. In verband hiermee is ook de rente over de boekwaarde met 9% gecorrigeerd, is de boekwaarde "bijdragen en subsidies" voor de al gerealiseerde delen van het plangebied met 9% gecorrigeerd, de boekwaarde "opbrengsten verkregen uit naast gelegen ontwikkelingen" met 9% gecorrigeerd, en is de plankostenscan aangepast. Om de wijzigingen ten opzichte van het vorige exploitatieplan inzichtelijk te maken heeft de raad een nadere motivering bijgevoegd.
Wijze waarop de Afdeling deze zaak zal beoordelen
11. De Afdeling zal in deze uitspraak eerst beoordelen of met het herstelbesluit aan de opdracht inzake het bestemmingsplan is voldaan. Daarna zal zij beoordelen of met het herstelbesluit en de bij brief van 24 oktober 2017 gegeven nadere motivering is voldaan aan de opdracht inzake het exploitatieplan. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] in hun verschillende zienswijzen over het herstelbesluit en de nadere motivering naar voren hebben gebracht.
Bestemmingsplan
12. [appellant sub 1] voert over het herstelbesluit aan dat de op de verbeelding van het bestemmingsplan vermelde schaalverdeling 1:1000 niet juist lijkt te zijn, zodat hij niet kan controleren of inmiddels aan de richtafstand van 30 meter wordt voldaan.
13. De Afdeling stelt vast dat aan de richtafstand uit de VNG-brochure wordt voldaan, nu de gronden met de aanduiding ‘bedrijf tot en met 3.1’ op minimaal 30 meter afstand liggen van het perceel van [appellant sub 1]. Aan de opdracht inzake het bestemmingsplan is voldaan. Het betoog faalt.
14. Voor zover [appellant sub 1] in haar zienswijze betoogt dat in rechtsoverweging 17.3.2 van de tussenuitspraak ten onrechte is overwogen dat de raad met de aanduiding "veligheidszone - magneetveldzone" in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de volksgezondheid dan aan het belang van [appellant sub 1] om op dat perceelgedeelte in de toekomst een mantelzorgwoning te kunnen bouwen en de Afdeling in zoverre op de tussenuitspraak terug zou moeten komen, overweegt de Afdeling als volgt. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan de Afdeling niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde. Het betoog faalt.
Exploitatieplan
15. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen in hun zienswijzen dat de raad er niet in is geslaagd de in de exploitatieopzet van het exploitatieplan opgenomen kosten verbonden aan de reeds uitgevoerde werken en werkzaamheden, alsnog voldoende te specificeren zoals de Afdeling in de tussenuitspraak heeft opgedragen. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hiermee nieuwe beroepsgronden aanvoeren. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in dit opzicht aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking blijft. De Afdeling zal hierna dus alleen ingaan op hetgeen [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] naar voren hebben gebracht over de wijze waarop de raad heeft voldaan aan de opdracht inzake het exploitatieplan.
16. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen in hun zienswijze dat de raad met het herstelbesluit en de nadere motivering ten onrechte niet alle aspecten heeft betrokken uit overweging 35.3 van de tussenuitspraak, terwijl dat gelet op de opdracht van de Afdeling wel had gemoeten. Volgens hen is daarom onvoldoende inzichtelijk hoe de raad is gekomen tot de correctie van 9% voor de kosten voor reeds uitgevoerde werken en werkzaamheden die aan het exploitatieplan worden toegerekend.
16.1. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] doelen met de aspecten uit rechtsoverweging 35.3, op de volgende drie passages uit de tussenuitspraak:
I. "Vóór het thans voorliggende plan was reeds de ontwikkeling van een ander soort bedrijventerrein voorzien. Niet duidelijk is of, en zo ja, welke kosten - en in welke omvang - van ook ten behoeve van dat andersoortige bedrijventerrein uitgevoerde werken en werkzaamheden in de exploitatieopzet van het voorliggende exploitatieplan zijn opgenomen, of de betreffende werken en werkzaamheden ook zouden zijn uitgevoerd indien niet in dat andersoortige bedrijventerrein zou zijn voorzien en of deze kosten niet geheel of gedeeltelijk hadden moeten worden verhaald op - indien daarvan sprake is - reeds in exploitatie genomen gronden, behorende tot dat andersoortige bedrijventerrein."
II. "Voorts valt niet uit te sluiten dat ook andere gebieden dan het onderhavige exploitatiegebied profijt hebben van de uitgevoerde werken en werkzaamheden waarvan de kosten geheel in de exploitatieopzet zijn opgenomen."
III. "Ook zou het mogelijk kunnen zijn dat tot de terzake in de exploitatieopzet opgenomen kosten ook kosten behoren verbonden aan uitgevoerde werken en werkzaamheden - zoals bijvoorbeeld de aanleg van de gas-, elektriciteits- en waterleidingen - die langs andere weg kunnen worden gedekt."
16.2. Desgevraagd is de raad op dit bezwaar van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ingegaan bij brief van 24 oktober 2017. De raad heeft hiermee verduidelijkt op welke wijze hij de drie aspecten uit overweging 35.3 van de tussenuitspraak bij de gewijzigde vaststelling van het exploitatieplan heeft betrokken.
16.3. De raad licht in zijn brief van 24 oktober 2017 allereerst toe dat een aantal kavels al is uitgegeven en dat in dit kader een deel van de kosten voor reeds uitgevoerde werken en werkzaamheden reeds zijn verhaald. De aldus reeds verhaalde kosten zijn in het gewijzigd vastgestelde exploitatieplan niet langer in de boekwaarde van de gronden opgenomen, aldus de raad. Waar het betreft de resterende kosten die wél in de inbrengwaarde zijn opgenomen, heeft de raad toegelicht dat alle uitgevoerde werken en werkzaamheden, waarvoor deze kosten zijn gemaakt, zoals sloop van bestaande bebouwing, bodemsanering, aanleg van ontsluitingen en aanleg van nutsvoorzieningen, noodzakelijk zijn voor de realisatie van het bedrijventerrein, waarvoor het bestemmingsplan "Harnaschpolder Zuid 2014" is vastgesteld. Hierbij heeft de raad opgemerkt dat in het plangebied steeds de realisatie van een bedrijventerrein voor ogen heeft gestaan en dat het stedenbouwkundig plan ook voor het grootste gedeelte ongewijzigd is gebleven.
16.3.1. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] hebben over deze toelichting van de raad in hun reactie van 12 november 2017 opgemerkt dat nog steeds onvoldoende is verduidelijkt welke kosten er zijn gemaakt voor het bedrijventerrein zoals dat was voorzien vóór het thans voorliggende plan. Volgens hen mogen de kosten voor een keerlus, riolering en voor het behouden van woningen die inmiddels toch gesloopt moeten worden, niet in de exploitatieopzet van het thans voorliggende exploitatieplan worden opgenomen.
16.3.2. De raad heeft nader gemotiveerd welke kosten van uitgevoerde werken en werkzaamheden als noodzakelijk voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein aan de inbrengwaarde van de betrokkengronden zijn toegerekend, inclusief de door [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] genoemde keerlus, riolering en in eerste instantie te handhaven woningen. Het enkele feit dat de raad in een eerder stadium op onderdelen een wat andere ontwikkeling voor ogen heeft gestaan, staat niet in de weg aan het oordeel dat de door [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] genoemde kosten in de exploitatieopzet van het onderhavige plan kunnen worden opgenomen. Met het oog op een financieel-economisch zo gunstig mogelijke ontwikkeling, heeft de raad ruimte voor meer uitgeefbare grond willen creëren. De raad heeft, in het licht van de artikelen 6.2.3 en 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, naar het oordeel van de Afdeling, gelet ook op de verduidelijking van 24 oktober 2017 en de kostenlijst in bijlage 2 bij het herstelbesluit, voldoende inzichtelijk gemaakt dat de terzake opgevoerde kosten in redelijkheid aan de betrokken inbrengwaarden van de gronden mogen worden toegerekend. Het betoog faalt.
16.4. In zijn brief van 24 oktober 2017 licht de raad vervolgens toe dat naast het exploitatiegebied, óók het reeds gerealiseerde noordelijke deel van het bedrijventerrein profijt heeft van de aanleg van de openbare verlichting en de HOV-baan. Daarom heeft hij niet de volledige kosten voor de daarop betrekking hebbende werken en werkzaamheden aan het exploitatieplan toegerekend. Voor de kosten van de aanleg van de openbare verlichting is per geboekt bedrag bekeken op welke locatie de kosten betrekking hebben. Op basis van dat overzicht is een procentuele verdeling aangebracht. Voor de kosten van de aanleg van de HOV-baan, die is aangelegd ter ontsluiting van het bedrijventerrein, heeft de raad uitgelegd dat gelet op de ligging van de baan vooral het exploitatiegebied daarvan profiteert en dat daarom 80% van de kosten daarvan aan het exploitatiegebied is toegerekend.
16.4.1. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] kunnen zich niet verenigen met de toerekening van 80% van de kosten voor de aanleg van de HOV-baan aan het exploitatieplan. Volgens hen had de raad een percentage moeten hanteren dat is gebaseerd op een prognose over het aantal in- en uitstapbewegingen per toekomstige halte op de HOV-baan. Volgens hen ligt het veeleer voor de hand dat gebieden rond het begin- en eindpunt van de HOV-baan zullen profiteren van de baan en is het niet zo dat vooral het exploitatiegebied van de baan zal profiteren omdat het grootste gedeelte van de baan in het exploitatiegebied ligt.
16.4.2. De Afdeling overweegt dat de raad terecht niet alle kosten voor de aanleg van de HOV-baan aan het exploitatieplan heeft toegerekend, gelet op de door de raad nader toegelichte omstandigheid dat ook het reeds gerealiseerde noordelijke deel van het bedrijventerrein hiervan profijt heeft en de HOV-baan dus een bovenwijkse voorziening betreft. Omdat grofweg 80% van de HOV-baan is gesitueerd in het exploitatieplangebied, heeft de raad 80% van de kosten van de aanleg van de HOV-baan, in de exploitatieopzet van het thans voorliggende exploitatieplan opgenomen. De omstandigheid dat ook een andere wijze van toerekening van deze kosten denkbaar is, zoals een door [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] voorgestane toerekening, gebaseerd op een prognose over het aantal in- en uitstapbewegingen, maakt niet dat de raad niet tot de door hem gekozen toerekening heeft kunnen komen. Het betoog faalt.
16.5. Voorts heeft de raad in zijn brief van 24 oktober 2017 toegelicht dat nutsaanbieders zelf in beginsel de nutsvoorzieningen realiseren en de kosten daarvoor verhalen op de uiteindelijke gebruikers. Andere kosten, zoals bijvoorbeeld de verlegging van een lage druk gasleiding om het oppervlak van de uitgeefbare gronden te vergroten, worden door het bedrijvenschap Midden-Delfland gedragen en zijn ook niet opgenomen in de exploitatieopzet, aldus de raad.
16.5.1. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] stellen dat de raad hiermee onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten op de uiteindelijke gebruikers worden verhaald en welke kosten in de exploitatieopzet van het exploitatieplan zijn opgenomen.
16.5.2. Met zijn brief van 24 oktober 2017 heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling inzichtelijk gemaakt dat in de kosten voor reeds gerealiseerde werken en werkzaamheden als opgenomen in de exploitatieopzet, geen kosten van werken en werkzaamheden zijn begrepen - zoals bijvoorbeeld de aanleg van de gas- en elektriciteitsleidingen - die langs andere weg worden verhaald. Een uitsplitsing van kosten per gebruiker, als door [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] bepleit, is in dit verband niet noodzakelijk. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet aan de opdracht heeft voldaan.
16.6. Voor zover [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat de correctie van 9% niet volledig is doorgevoerd in de tabel op pagina 16 van de toelichting op het exploitatieplan, overweegt de Afdeling dat de toelichting geen bindend onderdeel is van het exploitatieplan zodat eventuele onjuistheden hierin niet tot vernietiging van het exploitatieplan kunnen leiden. Het betoog faalt.
Conclusie
Het bestemmingsplan
17. Gelet op hetgeen onder 5 van deze uitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 17 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Harnaschpolder Zuid 2014" gegrond, zodat dit besluit moet worden vernietigd voor zover het betreft de vaststelling van de aanduidingen ‘bedrijf tot en met categorie 2’, ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ en ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’. De beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen dat besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zijn ongegrond.
18. Gelet op hetgeen onder 13 en 14 van deze uitspraak is overwogen, is het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 27 juni 2017 waarbij het bestemmingsplan gewijzigd en geheel opnieuw is vastgesteld, ongegrond.
19. Dit betekent dat het bij besluit van 27 juni 2017 vastgestelde bestemmingsplan het thans geldende bestemmingsplan is.
Het exploitatieplan
20. Gelet op hetgeen onder 6 van deze uitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van 17 november 2015 tot vaststelling van het exploitatieplan gegrond, zodat dit besluit moet worden vernietigd.
21. Gelet op hetgeen onder 16.3 tot en met 16.6 van deze uitspraak is overwogen, is het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van 27 juni 2017 waarbij het exploitatieplan met een nadere motivering gewijzigd is vastgesteld, ongegrond.
22. Dit betekent dat het bij besluit van 27 juni 2017 vastgestelde exploitatieplan het thans geldende exploitatieplan is. Nu hiermee het bij besluit van 17 november 2005 vastgestelde exploitatieplan niet langer geldt, is het niet meer nodig de rechtsgevolgen van dat exploitatieplan in stand te laten zoals onder 8 van deze uitspraak wordt overwogen.
Proceskosten
23. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De raad dient ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 17 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Harnaschpolder Zuid 2014" ongegrond;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 17 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Harnaschpolder Zuid 2014" gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 17 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Harnaschpolder Zuid 2014" voor zover het betreft de vaststelling van de aanduidingen ‘bedrijf tot en met categorie 2’, ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ en ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 27 juni 2017 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Harnaschpolder Zuid 2014" ongegrond;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 17 november 2015 tot vaststelling van het exploitatieplan "Harnaschpolder Zuid 2014" gegrond;
VI. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 17 november 2015 tot vaststelling van het exploitatieplan "Harnaschpolder Zuid 2014";
VII. verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 27 juni 2017 tot gewijzigde vaststelling van het exploitatieplan "Harnaschpolder Zuid 2014" ongegrond;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Midden-Delfland tot vergoeding van bij appellanten opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Midden-Delfland aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
a. € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1];
b. € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
c. € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra-Immink, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Leening
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
813.