201707772/1/A3.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2017 in zaak nr. 17/1333 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Tason Avila, advocaat te Leiden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Trijsburg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wettelijke bepalingen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409, hierna: de beleidsregels) zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is bij de uitspraak gevoegd en maakt hiervan deel uit.
2. [appellant] heeft een aanvraag ingediend ter verkrijging van een VOG. Die VOG heeft hij aangevraagd om de door hem gewenste vrijwilligerswerkzaamheden bij [de voetbalvereniging] te kunnen blijven verrichten. De staatssecretaris heeft bij de beoordeling van de aanvraag van [appellant] de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de beleidsregels. Daarnaast heeft de staatssecretaris het algemene screeningsprofiel met het risicogebied personen op de aanvraag toegepast. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen in verband met de registratie van een zedendelict in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS).
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat bij het toetsen aan het objectieve criterium moet worden beoordeeld of er theoretisch gezien een risico bestaat voor de samenleving. Het gaat er dus niet om of [appellant] thans een risico vormt. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het zedendelict, indien herhaald in de door [appellant] beoogde functie, een risico vormt voor het welzijn en de veiligheid van minderjarige personen waarmee [appellant] tijdens de uitoefening van zijn taken in aanraking kan komen. Zedendelicten zijn niet te verenigen met een functie in het verenigingsleven, met name als zich daar ook minderjarige personen bevinden. Bij het subjectieve criterium worden altijd de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten als omstandigheden van het geval in de beoordeling betrokken. Volgens paragraaf 3.3.2 van de beleidsregels bestaat bij misdrijven tegen de zeden slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer het een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie betreft. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij toewijzing van de aanvraag. Daarbij heeft de staatssecretaris veel gewicht mogen toekennen aan het feit dat [appellant] in aanraking is gekomen met justitie wegens een zedendelict door misbruik te maken van een vergelijkbare functie als waarvoor de VOG nu is aangevraagd. Daarnaast heeft de aanvraag betrekking op vrijwilligerswerk, waarbij het belang van afgifte van de VOG minder groot is dan wanneer de aanvraag betrekking zou hebben op een reguliere dienstbetrekking. De stelling van [appellant] dat de persoonlijke omstandigheden waaronder het zedendelict is gepleegd niet meer aanwezig zijn en hij professionele hulp heeft gehad, is onvoldoende om een groter gewicht toe te kennen aan het belang van [appellant], aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellant]
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank bij de beoordeling van het objectieve criterium onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het zedendelict, indien herhaald in de beoogde functie, een risico vormt voor het welzijn en de veiligheid van minderjarige personen waarmee [appellant] tijdens de uitoefening van zijn taken in aanraking kan komen. Hierbij wijst hij erop dat het om een bestuursfunctie bij de voetbalvereniging gaat, niet om een trainersfunctie en dat na 1994 nooit meer sprake is geweest van strafbare feiten terwijl hij nu al werkzaam is in vergelijkbare functies bij de voetbalvereniging en andere soortgelijke instellingen. Ten aanzien van het subjectieve criterium heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met het tijdsverloop en met de relatief lichte afdoening door de strafrechter. Bovendien is niet slechts sprake van één vrijwilligersfunctie, maar zet [appellant] zich al langere tijd in voor hulp bij gehandicapten en andere jongeren. Mogelijk zal het weigeren van de VOG ertoe leiden dat ook andere functies verloren zullen gaan en financiële tegemoetkomingen worden beëindigd. Met zijn belangen is dan ook onvoldoende rekening gehouden, aldus [appellant].
Het objectieve criterium
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1090) dient de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium uit paragraaf 3.2 van de beleidsregels te onderzoeken of het zedendelict, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Uit paragraaf 3.2 volgt voorts dat de afgifte van een VOG in beginsel wordt geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat bij de beoordeling of wordt voldaan aan het objectieve criterium geen ruimte is voor het betrekken van de omstandigheden van het geval. De staatssecretaris heeft op dit punt in de schriftelijke uiteenzetting benadrukt dat hij justitiële gegevens op het gebied van zeden onverenigbaar acht met functies waarbij betrokkenen belast zijn met de zorg voor minderjarigen en hulpbehoevenden. Hoewel [appellant] stelt dat van een dergelijke functie geen sprake is, zijn dat wel de functieaspecten die volgens de voetbalvereniging relevant zijn en zijn vermeld op het aanvraagformulier. Voor zover [appellant] erop wijst dat hij al vele jaren naar alle tevredenheid vrijwilligerswerk doet bij de voetbalvereniging, overweegt de Afdeling dat de voetbalvereniging desondanks in zijn goede gedrag en het functioneren naar tevredenheid geen aanleiding heeft gezien om ten aanzien van [appellant] van het vragen van een VOG af te zien. De rechtbank heeft de motivering van de staatssecretaris dat het zedendelict, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen gelet op het risico voor de samenleving, voldoende kunnen achten. Het betoog van [appellant] dat niet aan het objectieve criterium wordt voldaan, faalt. Het subjectieve criterium
6. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris een groot gewicht heeft mogen toekennen aan de aard en de ernst van het zedendelict waarvoor [appellant] is veroordeeld. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt mogen stellen dat uit de omstandigheid dat [appellant] daarvoor een hoge onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zijn opgelegd, kan worden afgeleid dat het om een ernstig delict gaat. Voorts heeft hij in aanmerking mogen nemen dat [appellant] ten tijde van het plegen van het delict meerderjarig was en geacht kon worden inzicht te hebben in de ernst van de door hem gepleegde gedraging. Het enkele tijdsverloop heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen achten om afgifte van de VOG te rechtvaardigen. Hierbij heeft de staatssecretaris toegelicht dat ook in de gevallen waarbij op grond van het tijdsverloop moet worden geconcludeerd dat het risico op herhaling zeer gering is, de VOG moet kunnen worden geweigerd als blijkt dat een betrokkene in het verleden misbruik heeft gemaakt van een soortgelijke functie als waarvoor de VOG wordt aangevraagd en waarbij minderjarigen of hulpbehoevenden het slachtoffer zijn geworden. Hoewel het weigeren van de VOG voor de vrijwilligersfunctie mogelijk ook financiële gevolgen heeft voor [appellant], heeft de staatssecretaris in redelijkheid aan het belang van de samenleving een groter gewicht toegekend dan aan het belang van [appellant]. Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
7. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
545. BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
Paragraaf 3
[…] Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. […]
Paragraaf 3.1.1
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt:
Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht en/of s 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht. In het navolgende zal in dit verband worden gesproken over zedendelicten zoals bedoeld in deze beleidsregels.
[…]
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…]
Paragraaf 3.2.2
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict en/of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt - naast het bovenstaande - óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is, wordt altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden wordt eveneens altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.3
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Paragraaf 3.3.2.
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of wanneer op grond van de locatie een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
1. […]
2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:
- een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
- (on)voorwaardelijke TBS,
- (on)voorwaardelijke jeugddetentie,
- een (on)voorwaardelijke PIJ, plaatsing in een tuchtschool of APZ en/of
- een (on)voorwaardelijke taakstraf.
3. […]
De VOG kan enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Screeningsprofielen
Het algemene screeningsprofiel - risicogebied personen
Het risicogebied personen heeft tot doel om de kwetsbaren in de samenleving te beschermen. Kwetsbare personen zijn minderjarigen en hulpbehoevenden, zoals ouderen en gehandicapten.
Personen die werkzaam zijn met minderjarigen zijn belast met de zorg en het welzijn van deze minderjarigen. Zij kunnen in een één-op-één relatie komen te verkeren met minderjarigen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Bovendien hebben deze personen een voorbeeldfunctie en kunnen zij invloed uitoefenen op de aan hen toevertrouwden door middel van hun gedragingen, waardoor bijvoorbeeld vermogensdelicten en overtredingen van de Opiumwet niet met de functie zijn te verenigen. Indien men in de uitoefening van de functie met minderjarigen in aanraking komt, bestaat het gevaar van machtsmisbruik. Het risico van zeden- en geweldsdelicten is aanwezig. Ook het gevaar van afpersing of chantage is aanwezig.
Personen die werkzaam zijn in de omgeving van hulpbehoevenden hebben een vertrouwenspositie. Het risico bestaat dat deze personen misbruik maken van hun bevoegdheden en het in hun gestelde vertrouwen. Eveneens bestaat het gevaar van machtsmisbruik. Het risico van zeden- en geweldsdelicten is ook in dit geval aanwezig. Datzelfde geldt voor het gevaar van afpersing of chantage (afdreiging). Hulpbehoevenden zouden in aanraking kunnen komen met verboden verdovende middelen en eigendommen van deze personen zouden kunnen worden gestolen of verduisterd.