ECLI:NL:RVS:2018:3294

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
201710014/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake kinderopvangtoeslag en rechtsmiddelen door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 door de Belastingdienst/Toeslagen. Appellante ontving voor deze jaren een voorschot, maar de Belastingdienst heeft deze later op nihil vastgesteld. Appellante heeft betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluiten in strijd zijn met een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2013, waarin de beroepen van appellante gegrond zijn verklaard. Volgens appellante zou de rechtbank ten onrechte hebben aangenomen dat de rechtsgevolgen van die uitspraak niet van toepassing zijn op de jaren 2008 en 2009.

Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank geen consequenties heeft verbonden aan de te late vaststelling van het recht op toeslag en dat de rechtbank een cirkelredenering hanteert. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag niet afwijkt van het laatste besluit over het voorschot, waardoor de argumenten van appellante niet opgaan. De Raad van State heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door de Belastingdienst en de noodzaak voor appellanten om hun rechten tijdig te claimen. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 september 2018, waarbij zowel appellante als de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.

Uitspraak

201710014/1/A2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 november 2017 in zaken nrs. 17/2128 en 17/3574 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2008 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag 2008 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening van de kinderopvangtoeslag 2008 en kinderopvangtoeslag 2009 afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2017 heeft de rechtbank de door Janmaat-De Wilde tegen de onderscheiden beslissingen op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2018, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. appellante] ontving voor de jaren 2008 en 2009 kinderopvangtoeslag als voorschot. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot voor beide jaren aangepast en op nihil gesteld. De door haar aangewende rechtsmiddelen hebben hierin geen verandering gebracht. Later heeft de dienst het recht op toeslag definitief vastgesteld op nihil.
[appellante] is in bezwaar gekomen tegen de definitieve vaststelling over 2008, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft zij voor beide jaren om herziening gevraagd, doch dat verzoek is niet gehonoreerd, hetgeen in bezwaar in stand is gelaten.
De tegen deze twee besluiten op bezwaar ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard. [appellante] kan zich daar niet mee verenigen en is daarom in hoger beroep gekomen.
Uitleg van de uitspraak van 30 mei 2013
2. [ appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluiten in strijd zijn met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2013 in de zaaknummers 12/3204 en 12/3206. In die uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van [appellante], onder meer gericht tegen de voorschotbeschikkingen over de jaren 2008 en 2009, gegrond verklaard. Volgens haar volgt uit het dictum van die uitspraak dat alleen voor het toeslagjaar 2010 de beslissing op bezwaar in stand is gebleven. Voor de jaren 2008 en 2009 zijn de rechtsgevolgen, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, wel degelijk vernietigd. De rechtbank is daarom voorbij gegaan aan de letterlijke tekst van die uitspraak, aldus [appellante].
2.1. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht overweegt, blijkt uit het dictum van voornoemde uitspraak van 30 mei 2013, gelezen met inachtneming van de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen, dat [appellante] geen recht had op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009.
Het betoog faalt.
Overschrijding beslistermijn
3. [ appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan de omstandigheid dat het recht op toeslag voor beide jaren te laat is vastgesteld. Wat betreft het jaar 2008 hanteert de rechtbank een cirkelredenering en voor het jaar 2009 gaat de rechtbank eraan voorbij dat zij de definitieve vaststelling niet heeft ontvangen. De rechtbank legt het risico van niet-aangetekende verzending van laatstgenoemd besluit ten onrechte bij haar, aldus [appellante].
3.1. Dit betoog is in wezen een herhaling van wat [appellante] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, terecht overwogen dat de kinderopvangtoeslag over 2008 weliswaar niet binnen vijf jaar definitief is vastgesteld, maar dat dit haar niet kan baten, omdat de definitieve vaststelling niet afwijkt van het laatste besluit over het voorschot voor dat jaar.
Voor zover [appellante] klaagt dat zij de definitieve vaststelling over het toeslagjaar 2009 niet of niet tijdig heeft ontvangen, kan dit in dit verband niet aan de orde worden gesteld bij de beoordeling van een verzoek om herziening. Overigens wijkt ook bij het toeslagjaar 2009 de definitieve vaststelling niet af van het laatste besluit over het voorschot.
Het betoog faalt.
Trage besluitvorming
4. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen in de trage besluitvorming ten onrechte geen aanleiding heeft gezien tot kwijtschelding, faalt dit betoog reeds omdat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geen mogelijkheid biedt voor kwijtschelding van terug te vorderen bedragen.
Conclusie
5. Reeds omdat alle gronden die zien op de definitieve vaststelling voor het toeslagjaar 2008 falen, faalt ook het gelijkluidende betoog van [appellante] ten aanzien van het verzoek om herziening voor dat jaar. Voor zover het gaat om het verzoek om herziening voor het toeslagjaar 2009 falen de door [appellante] naar voren gebrachte gronden gelet op hetgeen hiervoor is overwogen eveneens. Het hoger beroep is daarom ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat de conclusie van de rechtbank juist is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Kramer w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
480-882.