ECLI:NL:RVS:2018:3292

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
201707288/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de Kaasboerderij tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake handhaving bestemmingsplan minicampings in Veere

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Kaasboerderij, gevestigd te Meliskerke in de gemeente Veere, tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 augustus 2017. De Kaasboerderij had het college van burgemeester en wethouders van Veere verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan buiten het bouwvlak plaatsen van bouwwerken op minicampings. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, omdat de Kaasboerderij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de Kaasboerderij niet voldoende had geconcretiseerd welke overtredingen er waren en op welke minicampings deze betrekking hadden.

In hoger beroep betoogt de Kaasboerderij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 augustus 2018 behandeld. De Kaasboerderij stelt dat de rechtbank onvoldoende oog heeft gehad voor hun concurrentiebelang, aangezien zij in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied actief zijn als de andere minicampings. De Afdeling oordeelt dat de Kaasboerderij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het te nemen besluit rechtstreeks in haar belang wordt geraakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Kaasboerderij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en het college heeft het handhavingsverzoek terecht niet opgevat als een aanvraag.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.

Uitspraak

201707288/1/A1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: de Kaasboerderij), gevestigd te Meliskerke, gemeente Veere,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 augustus 2017 in zaak nr. 17/390 in het geding tussen:
de Kaasboerderij
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
Bij brief van 7 november 2016 heeft de Kaasboerderij het college verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan buiten het bouwvlak plaatsen van bouwwerken op minicampings gelegen in de gemeente Veere.
Bij brief van 9 januari 2017 heeft de Kaasboerderij het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op dit handhavingsverzoek.
Bij uitspraak van 22 augustus 2017 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het door de Kaasboerderij tegen het niet tijdig nemen van een handhavingsbesluit ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Kaasboerderij hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2018, waar de Kaasboerderij, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Kaan, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De Kaasboerderij exploiteert een minicamping op het perceel aan de [locatie] te Meliskerke, gemeente Veere.
Bij brief van 7 november 2016 heeft de Kaasboerderij het college verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan buiten het bouwvlak plaatsen van bouwwerken op minicampings gelegen in de gemeente Veere, zonder daarbij te specificeren op welke minicampings daarmee werd gedoeld.
Bij brief van 9 januari 2017 heeft de Kaasboerderij het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op dit handhavingsverzoek. In deze brief is tevens aangegeven dat het handhavingsverzoek in ieder geval betrekking heeft op een dertigtal in een bijlage bij de brief genoemde minicampings.
Bij brief van 12 januari 2017 heeft de Kaasboerderij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het gevraagde handhavingsbesluit.
Bij brief van 14 februari 2017 heeft het college de Kaasboerderij medegedeeld dat het handhavend optreden tegen minicampings binnen de gemeente Veere in algemene zin, dan wel tegen het specifiek genoemde dertigtal minicampings, een algemeen belang betreft en niet een specifiek belang van de Kaasboerderij, zodat deze niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt. Daarmee is evenmin sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb waarop een besluit dient te worden genomen.
Bij uitspraak van 22 augustus 2017 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het ingestelde beroep kennis te nemen. Daartoe heeft zij overwogen dat de Kaasboerderij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, het handhavingsverzoek derhalve geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb betrof, en dat het verzoek niet gericht was op het verkrijgen van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid. Daarmee deed zich geen met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit of met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering een besluit te nemen voor. Nu op grond van artikel 8:1 slechts beroep kan worden ingesteld tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, heeft de rechtbank zich niet bevoegd geacht om van het beroep kennis te nemen.
2.    De rechtbank heeft voor haar oordeel dat de Kaasboerderij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt van belang geacht dat voor het aannemen van een eigen, concreet actueel en voldoende objectief bepaald belang bij een gevraagd besluit om handhavend op te treden het noodzakelijk is dat door de verzoeker concreet wordt gemaakt welke vermoedens er zijn van een mogelijke overtreding waartegen handhavend moet worden opgetreden en dat de Kaasboerderij daarin niet is geslaagd. Ter zitting in beroep heeft de Kaasboerderij weliswaar toegelicht dat het hen specifiek gaat om het plaatsen van kampeermiddelen buiten het bouwvlak op andere minicampings, ten gevolge waarvan sprake is van oneigenlijke concurrentie, maar zij heeft in de brief van 9 januari 2017, noch anderszins concreet aangegeven dat er op bedoelde minicampings daadwerkelijk sprake is van buiten het bouwvlak geplaatste kampeermiddelen. Het willekeurig noemen van een dertigtal minicampings is volgens de rechtbank onvoldoende om een eigen, concreet actueel en voldoende objectief bepaald belang bij een gevraagd besluit om handhavend op te treden aan te nemen.
3.    In hoger beroep betoogt de Kaasboerderij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Daartoe stelt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende heeft geconcretiseerd in hoeverre daadwerkelijk sprake was van buiten het bouwvlak geplaatste kampeermiddelen op de minicampings waarop het handhavingsverzoek betrekking had. Daarmee heeft de rechtbank onvoldoende oog gehad voor hun concurrentiebelang dat is gemoeid bij handhavend optreden tegen bedoelde minicampings, zo meent de Kaasboerderij.
4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:183)) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende.
Verder heeft de Afdeling eerder overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2648)) dat een onderneming slechts een concurrentiebelang heeft als zij in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment bedrijfsactiviteiten ontplooit als waarin de bedrijfsactiviteiten van haar concurrent plaatsvinden.
Niet in geschil is dat de Kaasboerderij werkzaam is in hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied als de overige exploitanten van minicampings in de gemeente Veere en dus een concurrent is van die exploitanten. De Kaasboerderij is uit hoofde van het zijn van concurrent echter niet zonder meer belanghebbende bij elk besluit dat haar concurrenten betreft. Dat is alleen het geval als haar belang rechtstreeks is betrokken bij dat besluit of in dit geval bij het nog te nemen besluit. Of dat het geval is, hangt af van de aard van het (te nemen) besluit en de gevolgen die de Kaasboerderij daarvan ondervindt.
5.    De Afdeling constateert dat in het handhavingsverzoek van 7 november 2016, anders dan met de aanduiding dat dit verzoek ziet op het in strijd met het bestemmingsplan buiten het bouwvlak plaatsen van bouwwerken op minicampings gelegen in de gemeente Veere, niet is geconcretiseerd om welke minicampings het daarbij zou gaan of van welke concrete overtredingen sprake was. In de brief van 9 januari 2017 heeft de Kaasboerderij weliswaar een dertigtal minicampings bij naam genoemd, maar daarbij is nog immer niet aangegeven tegen welke concrete strijdigheden met het bestemmingsplan zij handhavend optreden verlangt. Evenmin heeft de Kaasboerderij daarmee duidelijk gemaakt op welke wijze haar concurrentiebelang is betrokken bij het te nemen besluit op het handhavingsverzoek. De Afdeling is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de Kaasboerderij door het te nemen besluit rechtstreeks in haar belang wordt geraakt.
Nu niet is gebleken dat de Kaasboerderij door het te nemen besluit rechtstreeks in haar belang wordt geraakt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt en heeft het college terecht het handhavingsverzoek niet opgevat als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
De beroepsgrond faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Slump    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
574.