201708682/1/A3.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], domicilie kiezend ten kantore van [persoon], te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2017 in zaak nr. 16/7634 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2016 heeft het college de aan [appellante] verleende bewonersvergunning voor het voertuig met kenteken [...] ingetrokken per 1 april 2016.
Bij besluit van 23 november 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, is verschenen.
Overwegingen
1. De van belang zijnde bepalingen uit de Parkeerverordening 2013 zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat haar bewonersvergunning ten onrechte is ingetrokken. Zij was tijdelijk uitgeschreven van het adres [locatie] te Amsterdam (hierna: het adres) maar per 8 februari 2016 weer opnieuw ingeschreven op datzelfde adres. Ten tijde van de intrekking woonde zij op het adres. Bovendien heeft zij op 19 februari 2016 verzocht om wijziging van het kenteken van de bewonersvergunning en dit is door de gemeente gehonoreerd. De gemeente heeft haar toen niets meegedeeld over de intrekking. Anders dan de rechtbank heeft overwogen was het niet aan haar om haar inschrijf- en uitschrijfgegevens aan de gemeente door te geven. Het voertuig was op 15 december 2015 in beslag genomen en weggesleept naar het bewaarterrein van de gemeente. Vanaf die datum had het college de bewonersvergunning moeten schorsen. Zij is weliswaar op 10 april 2016 naar België verhuisd, maar heeft belang bij de beoordeling van haar hoger beroep vanwege opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting, aldus [appellante].
2.1. Uit artikel 9, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 1, aanhef en onder j, van de Parkeerverordening 2013 volgt dat een bewonersvergunning alleen kan worden verleend als de bewoner in de basisregistratie personen is ingeschreven op het adres. Indien dit niet langer het geval is, trekt het college de bewonersvergunning in krachtens artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening 2013.
Uit op 5 februari 2016 verricht onderzoek is gebleken dat [appellante] niet langer op het adres stond ingeschreven. Dit was aanleiding voor het college om op 11 februari 2016 de bewonersvergunning in te trekken per 1 april 2016. [appellante] stelt weliswaar van 8 februari 2016 tot 10 april 2016 weer op het adres te zijn ingeschreven, maar de rechtbank heeft terecht overwogen dat het aan haar was om haar herinschrijving op het adres door te geven ten behoeve van de bewonersvergunning. De bewonersvergunning is immers een vergunning op aanvraag. Ten tijde van het besluit op bezwaar van 23 november 2016 woonde [appellante] evenmin op het adres. Ten aanzien van het verzoek om wijziging van het kenteken van de bewonersvergunning op 19 februari 2016 heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen aanleiding bestond om dit verzoek niet te honoreren, nu de bewonersvergunning nog geldig was tot 1 april 2016. Daargelaten of het schorsen van de bewonersvergunning mogelijk is op grond van de Parkeerverordening 2013, doet de omstandigheid dat het voertuig op 15 december 2015 in beslag was genomen en was weggesleept er niet aan af dat [appellante] destijds niet op het adres stond ingeschreven en er derhalve grondslag bestond voor het intrekken van de bewonersvergunning, zoals hiervoor is overwogen. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college de bewonersvergunning terecht heeft ingetrokken.
Het betoog faalt.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Niane-van de Put
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
805. BIJLAGE
Parkeerverordening 2013
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
j. bewoner: inwoner van de gemeente Amsterdam die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en is ingeschreven als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam op het adres dat hij bewoont als zelfstandige woning;
[…]
Artikel 9 De bewonersvergunning
1. Het college kan een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
Artikel 37 Intrekken van vergunningen
1. Het college trekt een vergunning in, indien:
[…]
c. niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting;
[…]