ECLI:NL:RVS:2018:3269

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
201708689/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor erfafscheiding in Bleiswijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2017. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond verklaard, betreffende een omgevingsvergunning die op 12 augustus 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland was verleend aan [vergunninghouder] voor het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel [locatie 1] te Bleiswijk. De vergunninghouders hebben een erfafscheiding van 2 meter hoog aangevraagd, die volgens het college in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Kom Bleiswijk". De appellanten betogen echter dat de erfafscheiding in strijd is met het bestemmingsplan, omdat deze niet achter de voorgevelrooilijn is geplaatst. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de erfafscheiding wel degelijk achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd, en dat het college terecht de vergunning heeft verleend.

Tijdens de zitting op 25 september 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling heeft overwogen dat de voorgevelrooilijn niet eenduidig kan worden vastgesteld op basis van het bestemmingsplan, en dat de feitelijke situatie bepalend is. De woning is toegankelijk vanaf zowel de noordzijde als de zuidzijde, maar de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de noordzijde als voorgevel moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn is geplaatst, en de argumenten van de appellanten niet opwegen tegen deze conclusie. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

201708689/1/A1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2017 in zaken nrs. 17/2170, 17/2248 en 17/2249 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland.
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel [locatie 1] te Bleiswijk.
Bij besluit van 24 februari 2017 heeft het college het door onder meer [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2018, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kaya, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding met een hoogte van 2 m op zijn perceel. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Bleiswijk", waarin de voorziene locatie van de erfafscheiding de bestemming "Tuin" heeft. De erfafscheiding is voorzien aan de zuidzijde van de woning.
[appellant A] woont op het adres [locatie 2]. [appellant B] woont op het adres [locatie 3]. Volgens hen is de erfafscheiding in strijd met het bestemmingsplan omdat de erfafscheiding niet achter de voorgevelrooilijn is voorzien.
2.    Anders dan [vergunninghouder] stelt, is het hoger beroep door [appellant A] en [appellant B] tijdig ingediend.
Bespreking van het hoger beroep
3.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voeren zij aan dat de erfafscheiding niet achter de voorgevelrooilijn is voorzien, maar ervoor. Aangezien de erfafscheiding een hoogte heeft van 2 m, is het bouwplan in strijd met artikel 8, lid 8.2.3, van de planregels. Volgens [appellant A] en [appellant B] ligt de voorgevel aan de Beukenlaan (de zuidzijde) en niet aan het pad (de noordzijde). Volgens [appellant A] en [appellant B] is het huizenblok bij de bouw gedraaid zodat de tuin op het zuiden zou liggen, maar is daarmee niets gewijzigd aan het voorgaande bestemmingsplan waarin op de plankaart was aangeduid dat de voorgevel aan de Beukenlaan ligt. Ook is in de koopovereenkomst van het huizenblok waartoe [locatie 1] behoort, opgenomen dat er geen schutting mag worden geplaatst aan de kant van de Beukenlaan.
3.1.    Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan [….]."
Artikel 8, lid 8.1.1, van de planregels luidt: "De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende andere bouwwerken, werken en werkzaamheden."
Lid 8.2.3 luidt: "Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:
a. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn;
b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
c. 1 m voor overige andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn;
d. 3 m voor overige andere bouwwerken achter de voorgevelrooilijn."
Artikel 1 luidt:
"1.43 voorgevel
de zijde of zijden vanwaar het gebouw of ander bouwwerk hoofdzakelijk toegankelijk is en/of de zijde(n) die georiënteerd is op een verkeersbestemming.
1.45 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen."
3.2.    De ligging van de voorgevelrooilijn wordt bepaald door het bestemmingsplan. Indien op grond van het bestemmingsplan niet kan worden vastgesteld waar de voorgevelrooilijn ligt, is de feitelijke situatie doorslaggevend voor de vraag welke zijde van de woning als voorgevel moet worden aangemerkt.
De voorgevelrooilijn is niet op de verbeelding aangeduid. Aan de hand van artikel 8, lid 8.2.3, van de planregels en artikel 1, lid 1.43 en lid 1.45, dient daarom bepaald te worden waar de voorgevelrooilijn ligt. De woning aan de [locatie 1] is zowel via de noordzijde als de zuidzijde toegankelijk. Aan de noordzijde van het perceel ligt een pad met de bestemming "Verkeer". Aan de zuidzijde van het perceel ligt de Beukenlaan, een doodlopende weg met parkeerplaatsen, die ook de bestemming "Verkeer" heeft. Gelet op de hiervoor genoemde feitelijke situatie, volgt uit de planregels niet eenduidig waar de voorgevelrooilijn ligt. De voordeur, deurbel, brievenbus en het huisnummer zijn aan de noordzijde gesitueerd. Ook is de tuin aan de zuidzijde ingericht als achtertuin. Gelet op deze omstandigheden, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het standpunt van het college dat de noordzijde van de woning als de voorgevel moet worden aangemerkt, juist is. Dit leidt tot de conclusie dat de voorgevelrooilijn aan de noordzijde van de woning ligt en dat de erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn is voorzien.
De door [appellant A] en [appellant B] aangevoerde argumenten geven de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Aan de door hen aangehaalde civielrechtelijke overeenkomst tussen [vergunninghouder] en de gemeente kunnen zij als derden geen rechten ontlenen. Over het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat het pad nauwelijks door de bewoners wordt gebruikt, dat het pad geen eigendom is van de gemeente en dat het pad nooit de bestemming "Verkeer" had mogen krijgen, overweegt de Afdeling dat aan de feitelijke inrichting van het perceel  zoals hiervoor omschreven doorslaggevende betekenis toekomt.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Daarmee is deze procedure, anders dan [vergunninghouder] lijkt te veronderstellen, afgerond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Smulders-Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
672.