ECLI:NL:RVS:2018:3208

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
201708597/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Slingerbos en de gevolgen voor de waterhuishouding en verkeersveiligheid

Op 3 oktober 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Slingerbos" dat op 21 september 2017 door de raad van de gemeente Neerijnen was vastgesteld. [appellant], een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij zich niet kan verenigen met de ontwikkeling van het gebied, dat ongeveer 4 hectare groot is en de bouw van maximaal 65 reguliere woningen en 24 zorgwoningen voorziet. Hij betoogt dat er geen behoefte is aan deze woningen en vreest voor negatieve gevolgen voor de waterhuishouding, verkeersveiligheid en het leefgebied van de bever.

De Afdeling heeft de zaak op 14 augustus 2018 ter zitting behandeld, waar zowel [appellant] als de raad van de gemeente Neerijnen vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft de beroepsgronden van [appellant] beoordeeld, waaronder de vraag of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de woningbehoefte en de waterhuishouding, en dat de gekozen plangrens en de ontsluiting van het gebied niet onredelijk zijn.

De Afdeling oordeelt dat de raad de belangen van de betrokken partijen voldoende heeft afgewogen en dat het bestemmingsplan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de waterhuishouding of verkeersveiligheid. Het beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201708597/1/R1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante A], wonend te Ophemert, gemeente Neerijnen (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Neerijnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Slingerbos" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2018, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door K. Antonise MSc, K. Smit en ing. J.J.J. de Vrees, zijn verschenen. De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met zaak nr. 201800895/1/R1. De Afdeling heeft de zaken na de zitting gesplitst.
Buiten bezwaar van partijen zijn ter zitting stukken overgelegd.
Overwegingen
Inleiding
1.    Onder de naam "Slingerbos" wordt een gebied met een oppervlakte van ongeveer 4 hectare ontwikkeld tot een nieuw woongebied. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 65 reguliere woningen, met dien verstande dat in plaats van 1 reguliere woning ook 2 zorgwoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zorgwoningen van 24 stuks. In dat geval voorziet het plan in maximaal 53 reguliere woningen en maximaal 24 zorgwoningen. Het plan zal gefaseerd worden uitgevoerd. Fase 1 ziet op de woningen die bij recht mogelijk zijn gemaakt in het noordelijk deel van het plangebied. De woningen die worden gerealiseerd in fase 2 zijn via een wijzigingsbevoegdheid in het plan voorzien.
[appellant], omwonende, kan zich niet met het plan verenigen. Zijn woning grenst aan de gronden waarop de woningen uit fase 2 zijn voorzien. [appellant] betoogt dat er geen behoefte bestaat aan de woningen waarin het plan voorziet. Daarnaast vreest hij onder andere voor de gevolgen van het plan ten aanzien van de waterhuishouding, de verkeersveiligheid en het leefgebied van de bever.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Plangrens
3.    [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte het op 21 december 2017 vastgestelde  bestemmingsplan "Goossen Janssenstraat" niet samen met dit plan in één bestemmingsplan heeft opgenomen. Nu de raad heeft gekozen voor twee aparte bestemmingsplannen is een integrale analyse, afweging en beoordeling moeilijk te maken. In dit verband wijst [appellant] op het nabijgelegen Natura 2000-gebied en de effecten daarop als gevolg van het plan.
3.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft toegelicht dat dit plan en het plan "Goossen Janssenstraat" twee verschillende trajecten zijn, met een afwijkende planning en een andere ontwikkelaar. Het traject voor de ontwikkeling binnen het plan "Goossen Janssenstraat", een particulier initiatief, is reeds gestart in 1992. Pas later zijn de plannen van de gemeente voor de onderhavige ontwikkeling ontstaan. Gelet op de toelichting door de raad, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet is gebleken dat tussen de gronden in dit plangebied en het gebied van het bestemmingsplan "Goossen Janssenstraat" een zodanige samenhang bestaat dat de raad de begrenzing van dit plangebied niet zo heeft kunnen vaststellen en deze gronden in het bestemmingsplan "Goossen Janssenstraat" had moeten betrekken.
Het betoog faalt.
Behoefte
4.    [appellant] betoogt dat in het kader van dit plan ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de woningbehoefte op de locatie "Slingerbos", waarbij rekening is gehouden met de bestaande woningvoorraad, de woningen die te koop staan, de bouwkavels en de verkooptijd van de woningen. In dit verband merkt [appellant] op dat de raad slechts verwijst naar een onderzoek uit 2011 dat volgens hem niet langer actueel en niet van toepassing is. [appellant] stelt dat de ontwikkeling veel te grootschalig is, nu uit dit niet actuele onderzoek blijkt dat de woningbehoefte met 30 zal toenemen in de periode 2020-2030, terwijl het plan voorziet in 65 woningen. [appellant] stelt verder dat de raad ook het dorp Varik moet betrekken in het behoefte onderzoek.
4.1.    Op de verbeelding is aan een groot deel van de gronden in het plangebied de bestemming "Woongebied" toegekend.
In het plan is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7 Woongebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
[…]
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
a. Het totaal aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 65 stuks, met dien verstande dat in plaats van reguliere woningen ook zorgwoningen zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
1. In plaats van 1 reguliere woning zijn 2 zorgwoningen toegestaan;
2. Het totaal aantal zorgwoningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 24 stuks.
[…]."
4.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de plantoelichting volgt dat de raad de behoefte aan de voorziene ontwikkeling in het kader van dit plan heeft onderzocht. Voor de beoordeling van de behoefte aan deze ontwikkeling heeft de raad gebruik gemaakt van het regionale woningbouwprogramma van de regio Rivierenland. Meer specifiek heeft de raad gebruik gemaakt van het Regionaal Woningbehoefteonderzoek Regio Rivierenland, van 28 april 2015 en de Monitor 2016, actualisatie en vervolgacties, van 20 juni 2017 van de Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland. Uit de monitor blijkt dat de woningbehoefte in Neerijnen - waar Varik onderdeel van uitmaakt - in de periode 2015-2025 553 woningen bedraagt. De raad heeft toegelicht dat binnen de regio een behoefte bestaat van 10.225 woningen, waarvan 553 woningen zijn toegekend aan Neerijnen. De gemeente verdeelt deze 553 woningen zelf over de verschillende deelgebieden in de gemeente. Van deze 553 woningen moet 36 procent in het sociale segment gebouwd worden. Ter zitting is gebleken dat minimaal 15 van de voorziene woningen sociale woningen betreft. Nu uit de monitor blijkt dat de harde plancapaciteit in Neerijnen 379 woningen bedraagt en de raad heeft toegelicht dat in 2015 en 2016 in totaal 91 woningen zijn opgeleverd, wordt het aan Neerijnen toegekende aantal van 553 woningen na vaststelling van dit plan dus nog niet overschreden.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in een behoefte. De stelling dat uit een onderzoek uit 2011 blijkt dat de woningbehoefte maar met 30 woningen zal toenemen, maakt, het voorgaande niet anders, nu dit onderzoek is achterhaald door het door de raad gebruikte woningbehoefteonderzoek uit 2015 en de monitor uit 2017.
Het betoog faalt.
Alternatieven
5.    [appellant] betoogt dat de inbreidingslocaties "Kern Ophemert" en "Sportvelden" geschikter zijn voor woningbouw dan de locatie "Slingerbos". In dit verband merkt [appellant] op dat "Slingerbos" zeer kwetsbaar is vanwege de waterproblematiek, de belangrijke archeologische waarden en de beschermde natuuromgeving.
5.1.    De raad heeft toegelicht dat de locatie "Slingerbos" reeds in 2004 is aangewezen als ontwikkellocatie in de Visie Wonen en Werken. Ten aanzien van de door [appellant] aangedragen locatie "Sportvelden" heeft de raad toegelicht dat de kosten voor de verplaatsing van de sportvelden en de realisatie van woningbouw op deze locatie te hoog zijn gebleken. Ten aanzien van de locatie "Kern Ophemert" heeft de raad toegelicht dat binnen de kern alleen kleine locaties beschikbaar zijn die niet geschikt zijn voor een ontwikkeling met een omvang zoals voorzien in dit plan.
Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de voor- en nadelen van alternatieve locaties voldoende in zijn afweging meegenomen.
Het betoog faalt.
Uitvoerbaarheid
6.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen duidelijke planning heeft gemaakt voor de gefaseerde ontwikkeling van het bestemmingsplan. Hierdoor is het volgens hem onduidelijk of zowel fase 1 als fase 2 binnen de planperiode van 10 jaar kan worden gerealiseerd. [appellant] stelt in dit verband dat de planning van de ontwikkeling mede afhankelijk is van de planning van het waterschap Rivierenland ten aanzien van de dijkversterking. [appellant] stelt dat het eveneens onduidelijk is of het plan financieel uitvoerbaar is, nu de raad geen inzicht heeft gegeven in de berekeningen achter de prognose met betrekking tot de grondexploitatie.
6.1.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid, slechts aanleiding geven tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
Ten aanzien van de financiële uitvoerbaarheid verwijst de raad naar de meerjarenprognose ten aanzien van de grondexploitatie, die in juli 2017 is vastgesteld, waarin zowel fase 1 als fase 2 is opgenomen. In deze prognose is volgens de raad eveneens rekening gehouden met planschade. Weliswaar volgt uit deze prognose een negatief resultaat voor deze ontwikkeling, maar uit de prognose volgt eveneens dat de raad heeft voorzien in een voorziening om dit verlies te dekken. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op basis van deze prognose in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Ten aanzien van de planning voor de gefaseerde ontwikkeling heeft de raad toegelicht dat de gemeente reeds gestart is met het bouwrijp maken van de gronden. Inmiddels is een zandlaag gestort en zodra de zandlaag is ingeklonken gaat de gemeente verder met een ontwikkelaar. Er hebben zich volgens de raad diverse geïnteresseerde ontwikkelaars gemeld die actief zijn binnen de gemeente en inmiddels heeft de gemeente ook al een bod ontvangen. Verder is gebleken dat woningbouwvereniging De Kernen reeds een stuk grond heeft gekocht waarop 15 sociale woningen zullen worden ontwikkeld. Ten aanzien van fase 2 heeft de raad toegelicht dat deze fase  sterk samenhangt met de maatregelen die worden getroffen door het waterschap Rivierenland in het kader van de dijkversterking. De raad heeft gemiddeld tweewekelijks overleg over deze locatie met het waterschap Rivierenland. Ter zitting is gebleken dat de procedure rond de dijkversterking inmiddels in de inspraakfase is. De raad stelt zich onder verwijzing naar het voorgaande op het standpunt dat fase 1 en fase 2 kunnen worden gerealiseerd binnen de planperiode.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het betoog van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar.
Het betoog faalt.
Waterhuishouding
7.    [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende heeft onderzocht hoe de kwelwaterproblemen op zijn perceel kunnen worden opgelost en wat de gevolgen ten aanzien van het kwelwater zijn van de verhogingen en verhardingen in het plangebied. [appellant] verwijst in dit verband naar het plan "Vijverterrein", ongeveer 5 km ten noorden van het plangebied, ten behoeve waarvan de raad en het waterschap Rivierenland onderzoek hebben gedaan en ingrijpende maatregelen hebben getroffen ten aanzien van het kwelwater. Volgens [appellant] hebben deze maatregelen en onderzoeken niet geholpen en heeft het gebied als gevolg van hoge waterstanden in de Waal onaanvaardbare overlast van kwelwater.
7.1.    Aan het zuidelijke deel van het plangebied is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" toegekend.
In het plan is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7 Woongebied
[…]
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwing uitgesloten’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen om ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing’ gebouwen toe te staan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
a. De gebouwen moeten inpasbaar zijn met het oog op de versterking en bescherming van de Waalbandijk en mogen dijkversterking/dijkverzwaring niet in de weg staan.
b. Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van de gebouwen voor de waterhuishouding (waterkwantiteit en waterkwaliteit).
c. Indien nodig mogen, met het oog op de waterbelangen en/of de ruimtelijke inpassing van de gebouwen, aanduidingen worden toegevoegd aan de bestemming."
Artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) luidt: "Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding."
7.2.    De Afdeling stelt voorop dat dit plan niet de bestaande waterproblemen hoeft op te lossen. Ter zitting is gebleken dat de waterproblematiek in het gebied bekend is bij het waterschap Rivierenland. Het waterschap wil met de procedures rond de dijkversterking tevens de  huidige waterhuishoudkundige situatie verbeteren. In deze procedure moet beoordeeld worden of de raad had moeten concluderen dat de ontwikkeling die met dit plan mogelijk wordt gemaakt onaanvaardbare gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.
De raad heeft toegelicht dat het plangebied "Slingerbos" op grond van het beleid van het waterschap en de gemeente hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld. Dit geldt voor het kwel alsook voor de toename van verharding als gevolg van nieuwe bebouwing. De aanleg van de wijk mag volgens de raad niet leiden tot een verslechterde waterhuishoudkundige situatie in de omgeving van het plangebied. Ten behoeve van de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit plan heeft Antea Group een Waterhuishoudkundig plan opgesteld. Als onderdeel van het waterhuishoudkundig plan zijn berekeningen gemaakt om de huidige geohydrologische situatie gedetailleerd in beeld te brengen. De grondwaterstanden zijn berekend voor een gemiddelde situatie en voor een hoogwatersituatie. Op basis van deze gegevens, en met inachtneming van de eisen en voorwaarden vanuit de gemeente en het waterschap Rivierenland, is voor het noordelijk deel van het plangebied - fase 1 - een ophoogadvies gegeven en zijn in het Waterhuishoudkundig plan twee oplossingsrichtingen uitgewerkt. Beide oplossingsrichtingen zijn getoetst in een zogenoemde MORIA-berekening en leiden volgens het Waterhuishoudkundig plan niet tot een verslechterde grondwatersituatie in de omgeving van het plangebied. Uit de plantoelichting volgt dat de raad ten aanzien van fase 1 heeft gekozen voor "oplossingsrichting 1" uit het Waterhuishoudkundig plan, waarbij de bestaande B-watergang in het plangebied deels behouden blijft en voor het overige deel wordt vervangen door een infiltratieriool. Aan de oost- en westzijde van het plangebied worden verlaagde groenblauwe zones aangelegd, waarin het water wordt geborgen en waar een overgang wordt gemaakt tussen de op te hogen gronden in "Slingerbos" en de lager gelegen woonpercelen aan de Gulhofstraat en het buitengebied. De raad heeft toegelicht dat in deze variant geen nieuwe watergangen worden aangelegd, waardoor geen sprake is van een toename van kwel. In het Waterhuishoudkundig plan is daarnaast een doorkijk gegeven voor fase 2, het zuidelijk deel van het plangebied. Omdat de ontwikkeling van fase 2 sterk samenhangt met de maatregelen die worden getroffen in het kader van de dijkversterking door het waterschap heeft de raad niet voorzien in een directe bouwmogelijkheid, maar in een wijzigingsbevoegdheid met de voorwaarden dat de bebouwing inpasbaar moet zijn met het oog op de dijkversterking en dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het Waterhuishoudkundig plan voor de ontwikkeling van fase 2 nog nader wordt uitgewerkt als duidelijk is hoe de dijkversterking zal worden uitgevoerd.
[appellant] heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het Waterhuishoudkundig plan zodanige gebreken of leemten vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. De raad heeft zich aan de hand van het Waterhuishoudkundig plan in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare wateroverlast als gevolg van kwelwater behoeft te worden gevreesd.
Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
8.    [appellant] voert aan dat de voorziene ontsluiting van de woningen die worden gerealiseerd in fase 2 in het zuidwesten van het plangebied, onveilig is, nu een ontsluiting via de Goossen Janssenstraat en de Waalbandijk in plaats van de Gulhofstraat onlogisch en gevaarlijk is. [appellant] stelt daartoe dat zijn huis en het huis van de buren aan de Goossen Janssenstraat 14 erg dicht gelegen zijn bij het beoogde aanknopingspunt. Het huis aan de Goossen Janssenstraat 14 beperkt volgens [appellant] het zicht van de weggebruikers, waardoor een onveilige situatie ontstaat. Daarnaast is de weg richting de Waalbandijk steil en daardoor onveilig. Volgens [appellant] is dit hoogteverschil nog onvoldoende onderzocht.
8.1.    In het plan is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7 Woongebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
e. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
[…]"
8.2.    De raad heeft toegelicht dat de ontsluiting van het gebied volgens de huidige plannen zal plaatsvinden via één hoofdroute door het gebied, die in het noorden aansluit op de Molenstraat en in het zuidwesten op de Goossen Janssenstraat. De woningen die zijn voorzien in fase 1 zullen vóór fase 2 wordt gerealiseerd, worden ontsloten via de weg die in het noorden aansluit op de Molenstraat. De voorziene ontsluiting in het zuidwesten van het plangebied wordt volgens de raad pas uitgewerkt bij de voorbereiding van fase 2. Hoewel de huidige plannen in de zuidwesthoek van het gebied uitgaan van een aansluiting op de Goossen Janssenstraat, zijn in deze hoek nog verschillende veilige alternatieven denkbaar, die mede afhankelijk zijn van de dijkversterking door het waterschap Rivierenland, aldus de raad. Nu er meerdere mogelijkheden zijn om het plangebied op een verkeersveilige manier te ontsluiten en het plan deze mogelijkheden niet uitsluit, ziet de Afdeling in het betoog van [appellant] dat een verkeersonveilige situatie zal ontstaan als gevolg van de ontsluiting in het zuidwesten van het plangebied, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op een veilige manier kan worden ontsloten.
Het betoog faalt.
Parkeren
9.    [appellant] voert aan dat in de planregels ten onrechte niet is verzekerd dat voor halfvrijstaande en vrijstaande woningen minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, terwijl dit wel in de plantoelichting staat opgenomen.
9.1.    In het plan is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7 Woongebied
[…]
7.4 Specifieke gebruiksregels
[…]
7.4.2 Parkeren
Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij geldt dat per woning minimaal 2 parkeerplaatsen en per zorgwoning minimaal 0,6 parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd."
9.2.    Ter zitting is gebleken dat de gemeente geen eigen parkeernota heeft, maar de CROW-normen hanteert. De raad stelt zich op het standpunt dat weliswaar in de plantoelichting staat opgenomen dat bij halfvrijstaande en vrijstaande woningen minimaal twee opstelplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, maar omdat het plan gelet op de CROW-normen voorziet in voldoende parkeerplaatsen en een dergelijke verplichting niet noodzakelijk is, hij dit niet als verplichting heeft willen opnemen in de planregels. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling, mede gelet op artikel 7, lid 7.4.2, van de planregels, in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in de planregels tot twee parkeerplaatsen op eigen terrein had moeten verplichten bij halfvrijstaande en vrijstaande woningen.
Het betoog faalt.
Bouwhoogte
10.    [appellant] voert aan dat in het plan ten onrechte is voorzien in een maximum goothoogte van 6 m en een maximum bouwhoogte van 11 m. Daartoe stelt [appellant] dat het plan ten onrechte niet overeenkomt met het welstandsadvies van 10 maart 2010, waarin wordt geadviseerd aan te sluiten bij het dorpse karakter door een beperking van de bouwhoogte tot één laag met kap. Verder stelt [appellant] dat uit de plantoelichting volgt dat de achtertuinen van de woningen richting de dijk worden gesitueerd, terwijl uit het welstandsadvies volgt dat met het oog op vergunningsvrije bouwmogelijkheden een minder aantrekkelijk en rommelig beeld kan ontstaan dat kan worden voorkomen door de voorkant van de huizen op de dijk te oriënteren.
10.1.    In het plan is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7 Woongebied
[…]
7.2 Bouwregels
[…]
7.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
[…]
c. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.
d. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 m.
[…]"
10.2.    Voor zover het betoog van [appellant] ziet op aspecten van welstand overweegt de Afdeling dat deze aspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen en het betoog derhalve buiten beschouwing moet blijven.
Het betoog faalt in zoverre.
10.3.    De Afdeling stelt vast dat de maximale bouwhoogte van de voorziene woningen 11 m bedraagt en de maximale goothoogte 6 m. Gebleken is dat dergelijke goot- en bouwhoogten niet ongebruikelijk zijn in de omgeving, hetgeen [appellant] ter zitting ook heeft bevestigd.
Gezien de situering van de woningen, is het aannemelijk dat het plan in enige mate gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant], maar deze gevolgen zijn naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting geen sprake is.
Het betoog faalt in zoverre.
Archeologie
11.    [appellant] betoogt dat de stelling van de raad dat met een heipaalfundering de aanwezige archeologische waarden voldoende worden beschermd, onjuist is. In dit verband verwijst [appellant] naar het naastgelegen bestemmingsplan "Goossen Janssenstraat" waarbij voor de vaststelling een palenplan en een funderingsvoorstel ter advisering aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed moest worden voorgelegd. Volgens [appellant] had eenzelfde procedure gevolgd moeten worden in het kader van dit plan.
11.1.    In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
11.2.    Het betoog van [appellant] heeft geen betrekking op zijn eigen belang, dat is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat, maar gaat over het algemene belang van het behoud van archeologische waarden. Dit betoog kan gelet op artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden omdat dit kennelijk niet zijn eigen belang is. Dit betoog behoeft dus geen inhoudelijke bespreking. De Afdeling wijst in dit verband ter vergelijking op haar uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:309, onder 5.3.
Het betoog faalt.
Aanwezigheid bevers
12.    [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de negatieve effecten van het plan op het leefgebied van de bever in het nabijgelegen Natura 2000-gebied. [appellant] wijst op de Quickscan flora en fauna opgesteld door Geofoxx op 23 maart 2017 (hierna: Quickscan) waaruit volgt dat de bever niet voorkomt op de locatie, maar dat de nabijgelegen uiterwaarden wel het geschikte habitat bieden. Hieruit volgt volgens [appellant] dat niet is onderzocht of de bever voorkomt in het Natura 2000-gebied, terwijl hij foto’s heeft van knaagsporen en bevers in het Natura 2000-gebied.
12.1.    Uit de Quickscan volgt dat een actueel overzicht is verkregen van waarnemingen van beschermde soorten nabij de locatie uit de Nationale Database Flora en Fauna in de afgelopen vijf jaar. Alle waarnemingen binnen een afstand van 1 km respectievelijk 5 km van het plangebied zijn opgenomen in een tabel. In deze tabel staat opgenomen dat de bever is waargenomen op een afstand van maximaal 1 km van de locatie. Uit de Quickscan volgt verder dat de bever niet voorkomt in het plangebied en dat deze waarschijnlijk alleen voorkomt in het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Dit betekent, anders dan [appellant] veronderstelt, niet dat geen rekening is gehouden met de negatieve effecten van het plan op het leefgebied van de bever.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat naar aanleiding van de knaagsporen met een natuurgids onderzoek is gedaan naar het leefgebied van de bever. Volgens de raad klopt het dat de bevers zich ten tijde van de hoge waterstanden van de Waal tijdelijk hebben verplaatst naar de locatie vlakbij het plangebied - maar nog wel aan de andere kant van de dijk - zoals ook blijkt uit de foto’s van [appellant]. De raad stelt dat deze locatie echter niet tot het normale foerageergebied van de bevers behoort, maar slechts een tijdelijke verblijfplaats is geweest in verband met het hoge water. Toen de waterstanden waren gezakt zijn de bevers teruggekeerd naar de burcht, het gebied waar ze normaal gesproken foerageren. Dat gebied ligt volgens de raad dichter bij reeds bestaande woningen dan bij de voorziene woningen. De raad heeft verder toegelicht dat de bevers zich, bij hoge waterstanden, ook kunnen verplaatsen richting het oosten in plaats van richting de voorziene woningen.  De Afdeling stelt vast dat de raad, anders dan [appellant] veronderstelt, rekening heeft gehouden met het leefgebied van de bever. Gelet op het voorgaande biedt het betoog van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor het leefgebied van de bever.
Het betoog faalt.
Vergunning Natuurbeschermingswet 1998
13.    [appellant] voert aan dat de voorschriften uit de vergunning die op 11 juli 2016 is verleend in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, met name de voorschriften in verband met mogelijke verstoring door licht, onvoldoende zijn verankerd in het plan. Hij stelt in dit verband dat de vergunning onvoldoende zekerheid biedt omdat deze inmiddels verlopen is nu in de vergunning staat opgenomen dat de activiteiten binnen twee jaar moeten zijn gerealiseerd.
13.1.    Ten aanzien van de vergunning heeft de raad toegelicht dat de provincie geen belemmeringen ziet om de verleende vergunning te verlengen en hij nu in overleg is over de termijn van verlenging van de vergunning. Volgens de raad zijn er geen aanwijzingen dat de provincie de vergunning niet zou verlengen. De raad stelt zich onder verwijzing naar het voorgaande op het standpunt dat de voorschriften uit de vergunning niet in de planregels hoeven te worden opgenomen, nu deze voorschriften voldoende zijn verzekerd in de vergunning en de provincie handhavend kan optreden indien de werkzaamheden niet conform de vergunning worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de voorschriften uit de vergunning had moeten opnemen in de planregels.
Het betoog faalt.
Zienswijze herhaald en ingelast
14.    Voor zover [appellant] in zijn beroepschrift heeft verwezen naar de inhoud van zijn zienswijze over het ontwerpplan, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzenota is ingegaan op deze zienswijze. Afgezien van wat hiervoor aan de orde is geweest, heeft [appellant] in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist is.
Conclusie
15.    Het beroep is ongegrond.
16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Zwemstra
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018
91-849.