ECLI:NL:RVS:2018:3196

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
201708439/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding terras door burgemeester Amsterdam in het kader van het Terrassenbeleid 2011

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante], gevestigd te Amsterdam, tegen de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om uitbreiding van een terras, die door de burgemeester op 13 september 2016 was afgewezen. De burgemeester stelde dat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het opheffen van parkeerplaatsen zoals neergelegd in paragraaf 5.7 van het Terrassenbeleid 2011. De burgemeester had de aanvraag afgewezen omdat er geen nieuwe parkeergarage was gebouwd die de opgeheven parkeerplaatsen zou compenseren.

[appellante] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de burgemeester had gevolgd. Zij betoogde dat de burgemeester de voorwaarden voor het opheffen van parkeerplaatsen verkeerd had geïnterpreteerd. Volgens [appellante] dienden alle parkeerplaatsen in nieuw gebouwde parkeergarages te worden gecompenseerd, en zij stelde dat er na 17 juni 2011 meer dan 1.100 parkeerplaatsen in nieuwe garages waren bijgekomen. De burgemeester had echter toegelicht dat het beleid uitgaat van directe compensatie en dat er in de omgeving van [appellante] geen nieuwe parkeergarage was gebouwd.

De Afdeling oordeelde dat de burgemeester de voorwaarden van het Terrassenbeleid 2011 terecht had uitgelegd en dat er geen sprake was van een nieuw te bouwen parkeergarage. De rechtbank had dan ook terecht geoordeeld dat de aanvraag van [appellante] niet kon worden gehonoreerd. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201708439/1/A3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 september 2017 in zaak nr. 17/1497 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2016 heeft de burgemeester de aanvraag van [appellante] om uitbreiding van haar terras afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M. Goedhart, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] is gevestigd aan de Prinsengracht 188H te Amsterdam. Zij beschikt over een exploitatievergunning met een zogeheten gevelbankterras. Aan de overzijde van de weg bevinden zich drie parkeerplaatsen. Op 6 juli 2016 heeft [appellante] een aanvraag om uitbreiding van haar terras ingediend. De uitbreiding is voorzien op de locatie van de drie parkeerplaatsen.
2.    De burgemeester heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het opheffen van parkeerplaatsen zoals neergelegd in paragraaf 5.7 van het Terrassenbeleid 2011. Volgens de burgemeester dient sprake te zijn van een nieuw te bouwen parkeergarage waarmee de parkeerplaatsen die worden opgeheven, worden gecompenseerd. Daar wordt in dit geval niet aan voldaan. Bij deze beoordeling wordt niet uitgegaan van een peildatum, zodat aan de stelling van [appellante] dat na
17 juni 2011, de datum van inwerkingtreding van het Terrassenbeleid 2011, meerdere parkeergarages zijn gebouwd en aldus sprake is van compensatie niet de door haar voorgestane betekenis toekomt. Conform het beleid zal het aantal parkeerplaatsen niet verder worden teruggebracht. Een uitzondering hierop is het noodzakelijk verminderen van parkeerplaatsen bij herprofilering, maar dat is hier niet aan de orde, aldus de burgemeester.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de burgemeester is gevolgd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het opheffen van parkeerplaatsen zoals neergelegd in paragraaf 5.7 van het Terrassenbeleid 2011. Zij voert primair aan dat in paragraaf 5.7 is vermeld dat "alle parkeerplaatsen in gebouwde voorzieningen worden gecompenseerd door parkeerplaatsen in de openbare ruimte op te heffen". Volgens [appellante] houdt dit in dat elke parkeergarage die vanaf 17 juni 2011 is gebouwd, moet worden aangemerkt als een nieuw te bouwen parkeergarage. Dit betekent dat alle parkeerplaatsen in deze parkeergarages één op één moeten worden gecompenseerd. Volgens haar zijn er na 17 juni 2011 tenminste 1.105 parkeerplaatsen in nieuw gebouwde parkeergarages bijgekomen en is niet gebleken dat de burgemeester al deze parkeerplaatsen heeft gecompenseerd. [appellante] voert subsidiair aan dat, indien er geen peildatum is, de voor het restaurant gelegen parkeerplaatsen kunnen worden gecompenseerd met de garage aan de Singelgracht.
3.1.    Artikel 3.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam luidt: "Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren."
Artikel 3.11, tweede lid, luidt: "De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf."
Artikel 3.17, eerste lid, luidt: "Als een vergunningaanvraag tevens betrekking heeft op de exploitatie van één of meer terrassen beslist de burgemeester, voorzover deze terrassen zich op de weg bevinden, ook over de ingebruikneming van de weg ten behoeve van het terras, dit in afwijking van het bepaalde in artikel 4.3. van deze verordening.
Artikel 3.17, tweede lid, luidt: "Onverminderd het bepaalde in artikel 3.11, tweede lid kan de burgemeester de in het eerste lid bedoelde ingebruikneming van de weg weigeren als:
a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. het beoogde gebruik een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg of;
c. het beoogde gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de weg, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.
Paragraaf 5.7 van het Terrassenbeleid 2011 luidt: "In het Programakkoord 2010-2014 is opgenomen dat het parkeerbeleid in het teken staat van het verbeteren van de openbare ruimte. Alle parkeerplaatsen in gebouwde voorzieningen worden gecompenseerd door parkeerplaatsen in de openbare ruimte op te heffen. Het aantal parkeerplaatsen zal niet verder worden teruggebracht. Een uitzondering hierop is het noodzakelijk verminderen van parkeerplaatsen bij herprofileringen, waarbij een maximum van gemiddeld 150 parkeerplaatsen per jaar kan worden opgeheven. Het opheffen van parkeerplaatsen voor terrassen kan alleen onder de volgende voorwaarden:
- zonder de aanwezigheid van parkeergarages wordt in principe niet overgegaan tot het opheffen van parkeerplaatsen ten behoeve van terrasruimte;
- pas na de bouw van garages komen parkeerplaatsen in beeld die opgeheven kunnen worden. Eén van de mogelijkheden is op dat moment het creëren van terrasruimte. Deze optie zal meegenomen worden in het proces om de te creëren ruimte nader vorm te geven;
- aan het creëren van terrasruimte ten koste van parkeerruimte wordt pas medewerking verleend, indien de horecazaak gevestigd is in een 30 km/uur-gebied, er sprake is van eenrichtingsverkeer en het terras direct tegenover de zaak aanwezig is;
- incidentele gevallen worden voorgelegd aan de portefeuillehouder, waarbij de portefeuillehouder beslist tot het al dan niet meewerken aan het creëren van terrasruimte ten koste van een parkeerplaats.
3.2.    De burgemeester heeft, onder meer in zijn besluitvorming alsook ter zitting van de rechtbank en in zijn schriftelijke uiteenzetting, toegelicht dat het Terrassenbeleid 2011 uitgaat van parkeergarages die nog niet zijn gebouwd, omdat eerst nieuwe parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd voordat parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden opgeheven. De burgemeester heeft voorts toegelicht dat de in het Terrassenbeleid 2011 opgenomen regel dat 'alle parkeerplaatsen in gebouwde voorzieningen worden gecompenseerd door parkeerplaatsen in de openbare ruimte op te heffen', aldus moet worden opgevat dat het streven is om opgeheven parkeerplaatsen één op één te compenseren, maar dat dit niet altijd in de praktijk mogelijk is, vanwege strengere eisen aan de parkeervakken en overige gebruiksfuncties van de weg.
Ook heeft de burgemeester toegelicht dat het er bij de toepassing van het beleid in de praktijk om gaat dat sprake is van directe compensatie hetgeen betekent dat de compensatie van parkeerplaatsen alleen geldt voor bewoners en ondernemers die in de directe omgeving van een parkeergarage een parkeerplaats hebben. In de omgeving van [appellante] wordt geen nieuwe parkeergarage gebouwd, zodat directe compensatie niet aan de orde is. De parkeergarage aan de Singelgracht komt hiervoor niet in aanmerking, omdat voor die garage reeds is bepaald welke parkeerplaatsen worden opgeheven, te weten parkeerplaatsen in de omgeving van Noord-Jordaan en Westerpark, aldus de burgemeester.
3.3.    De burgemeester komt beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of aan de voorwaarden van het Terrassenbeleid 2011 is voldaan. In paragraaf 5.7 is als een van de voorwaarden voor het opheffen van parkeerplaatsen voor terrassen opgenomen dat pas na de bouw van garages parkeerplaatsen in beeld komen die opgeheven kunnen worden. De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester deze voorwaarde aldus heeft mogen uitleggen dat dit betekent dat het Terrassenbeleid 2011 uitgaat van parkeergarages die nog niet zijn gebouwd, omdat eerst nieuwe parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd voordat parkeerplaatsen in de openbare ruimte kunnen worden opgeheven. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat uit paragraaf 5.7 niet volgt dat 17 juni 2011 als peildatum heeft te gelden voor de beoordeling of parkeerplaatsen voor terrassen kunnen worden opgeheven.
De Afdeling is voorts van oordeel dat de burgemeester de zinsnede "alle parkeerplaatsen in gebouwde voorzieningen worden gecompenseerd door parkeerplaatsen in de openbare ruimte op te heffen" aldus heeft mogen uitleggen dat het dient te gaan om directe compensatie.
Nu geen sprake is van een nieuw te bouwen parkeergarage, waarmee de parkeerplaatsen aan de overzijde van de Prinsengracht 188H worden opgeheven, en de burgemeester gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom de parkeerplaatsen in de garage aan de Singelgracht niet als compensatie kunnen dienen voor de parkeerplaatsen die bij honorering van de aanvraag van [appellante] moeten verdwijnen, heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat directe compensatie niet mogelijk is.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht het standpunt van de burgemeester heeft gevolgd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het opheffen van parkeerplaatsen zoals neergelegd in paragraaf 5.7 van het Terrassenbeleid 2011. De burgemeester heeft de aanvraag van [appellante] derhalve terecht afgewezen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Soffner
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018
818.