ECLI:NL:RVS:2018:3184

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
201800750/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na last onder dwangsom wegens illegale bouwactiviteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om schadevergoeding van een belanghebbende, hierna te noemen [verzoeker]. Het verzoek volgde op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel, dat op 16 oktober 2015 een last onder dwangsom had opgelegd aan Lamers wegens het zonder omgevingsvergunning oprichten van een uitbreiding aan de achterzijde van het Hotel "De Hint" op het perceel Hint 10 te Eersel.

Na het opleggen van de last onder dwangsom heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 14 december 2017, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde. Tegen dit besluit heeft hij beroep ingesteld en tevens een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het college heeft op 30 april 2018 het eerdere besluit van 14 december 2017 gewijzigd. Tijdens de zitting op 20 juli 2018 heeft [verzoeker] zijn beroep tegen de besluiten ingetrokken, maar zijn verzoek om schadevergoeding gehandhaafd.

De Afdeling heeft het verzoek om schadevergoeding beoordeeld aan de hand van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel biedt de bestuursrechter de bevoegdheid om een bestuursorgaan te veroordelen tot schadevergoeding in geval van onrechtmatige besluiten of handelingen. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college bij uitspraak van 3 oktober 2018 is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00, maar dat voor een aanvullende vergoeding van kosten van rechtsbijstand langs de weg van artikel 8:88 van de Awb geen plaats is.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek van [verzoeker] afgewezen en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

Uitspraak

201800750/2/A1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op een verzoek van een belanghebbende om vergoeding van geleden schade (artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft het college aan Lamers een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder omgevingsvergunning hebben opgericht van een uitbreiding aan de achterzijde van het Hotel "De Hint" op het perceel Hint 10 te Eersel.
Bij besluit van 14 december 2017, verzonden op 2 januari 2018, heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Voorts heeft hij een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Bij besluit van 30 april 2018 heeft het college het besluit van 14 december 2017 gewijzigd.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juli 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. D.N. Levain, advocaat te Beek,  en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans, zijn verschenen in persoon, is verschenen.
Overwegingen
1.    [verzoeker] heeft ter zitting het beroep tegen de besluiten van 14 december 2017 en 30 april 2018 ingetrokken, maar zijn verzoek om schadevergoeding gehandhaafd.
2.    [verzoeker] heeft de Afdeling verzocht om het college met toepassing van artikel 8:88 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij als gevolg van de besluiten van 16 oktober 2015, 14 december 2017 en 30 april 2018 heeft geleden. Ter toelichting van dat verzoek heeft hij aangevoerd dat hij kosten voor een advocaat heeft moeten maken.
2.1.    Artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, luidt:
"De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn."
2.2.    De Afdeling heeft het college bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3088, met toepassing van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb, veroordeeld tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Voor zover [verzoeker] een hogere vergoeding wenst voor de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand, is van belang dat vergoeding van dergelijke kosten slechts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan plaatsvinden. Voor vergoeding van deze kosten langs de weg van artikel 8:88 van de Awb is derhalve geen plaats. Voor zover [verzoeker] betoogt dat ten onrechte niet het volledige bedrag aan kosten is vergoed, treft dit evenmin doel. Gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van artikel 8:88 van de Awb geen plaats (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2309).
3.    Gelet op het vorenstaande, dient het verzoek van [verzoeker] te worden afgewezen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Lubberdink
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018
580.