201703168/1/A2.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de Belastingdienst/Toeslagen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2017 in zaak nr. 16/4309 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellant sub 2] voor het jaar 2014 vastgesteld op respectievelijk € 82,00 en nihil en respectievelijk € 787,00 en € 2.272,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 22 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant sub 2] om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten bij de berekening van deze toeslagen, afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het bezwaar van [appellant sub 2] beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 16 mei 2016 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft voorts het tegen het besluit van 11 juli 2016 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover het de zorgtoeslag voor het jaar 2014 betreft, in stand blijven en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen over de huurtoeslag voor het jaar 2014 een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, en [appellant sub 2], bijgestaan door H.M. Rozenblad, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 2] heeft in 2014 voorschotten zorg- en huurtoeslag ontvangen. Deze voorschotten zijn voor het laatste gewijzigd bij het besluit van 22 juli 2014. De hoogte van de voorschotten in dat besluit is gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen van [appellant sub 2] over 2014 van € 16.052,00. Bij het besluit van 20 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorg- en huurtoeslag van [appellant sub 2] definitief vastgesteld op respectievelijk € 82,00 en nihil. Dit besluit is gebaseerd op een vastgesteld toetsingsinkomen van € 27.840,00.
2. Op 24 augustus 2015 heeft [appellant sub 2] bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om kwijtschelding van het bij het besluit van 20 augustus 2015 teruggevorderde bedrag en een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend.
Bij brief van 21 november 2015 heeft [appellant sub 2] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 augustus 2015. In dit bezwaarschrift heeft [appellant sub 2] aangegeven in 2014 bijzonder inkomen te hebben gehad en de Belastingdienst/Toeslagen verzocht het vastgestelde toetsingsinkomen hierop aan te passen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bezwaar aangemerkt als een verzoek om bij de berekening van de zorg- en huurtoeslag over 2014 een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten. Bij het besluit van 22 februari 2016, gehandhaafd bij het besluit van 11 juli 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen omdat het te laat is ingediend.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu de Belastingdienst/Toeslagen zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de verzoeken van 24 augustus 2015 om kwijtschelding en een betalingsregeling aangemerkt hadden moeten worden als een verzoek bijzonder inkomen, [appellant sub 2] het verzoek om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten tijdig heeft ingediend. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat voor het recht op zorgtoeslag geen wettelijke basis bestaat om bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten, waardoor de Belastingdienst/Toeslagen voor het recht op zorgtoeslag van [appellant sub 2] over 2014 terecht is uitgegaan van het door de inspecteur vastgestelde toetsingsinkomen. Over het recht op huurtoeslag heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de brief van de voormalige werkgever van [appellant sub 2] van 8 april 2014 kan worden afgeleid dat zij in 2014 een nabetaling over de jaren 2011 tot en met 2013 heeft ontvangen van € 8.926,00 en dat die nabetaling aangemerkt dient te worden als bijzonder inkomen dat in mindering moet worden gebracht op het toetsingsinkomen van [appellant sub 2]. Gelet hierop overschrijdt het toetsingsinkomen van [appellant sub 2] in 2014 de inkomensgrens om voor huurtoeslag in aanmerking te komen niet, zodat zij over dat jaar aanspraak heeft op huurtoeslag.
Hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen
4. In hoger beroep is alleen het recht van [appellant sub 2] op huurtoeslag over 2014 in geschil. In dat kader is niet in geschil dat de door [appellant sub 2] van haar voormalige werkgever ontvangen nabetaling een inkomensbestanddeel is dat op grond van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit op de huurtoeslag op verzoek buiten beschouwing kan worden gelaten bij de vaststelling van het toetsingsinkomen. In hoger beroep is alleen de hoogte van die nabetaling in geschil. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt in dat verband dat de rechtbank ten onrechte uit de brief van de voormalige werkgever van [appellant sub 2] van 8 april 2014 heeft afgeleid dat de nabetaling die [appellant sub 2] in 2014 heeft ontvangen € 8.926,00 bedraagt. Uit die brief kan slechts een nabetaling van € 779,78 worden afgeleid, waardoor de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het toetsingsinkomen van [appellant sub 2] in 2014 de inkomensgrens om voor huurtoeslag in aanmerking te komen niet overschrijdt.
4.1. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte uit de brief van de voormalige werkgever van [appellant sub 2] van 8 april 2014 heeft afgeleid dat [appellant sub 2] in 2014 een nabetaling van € 8.926,00 heeft ontvangen. Uit die brief kan slechts een nabetaling van € 779,78 worden afgeleid die volgens de loonstrook van [appellant sub 2] van mei 2014 in die maand is uitbetaald. Ondanks dat zij daartoe door de Afdeling uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld heeft [appellant sub 2] niet aangetoond dat de nabetaling hoger is dan uit de brief van 8 april 2014 volgt. Anders dan [appellant sub 2] ter zitting heeft gesteld kan uit de loonstrook van oktober 2014 niet worden afgeleid dat zij in die maand een nabetaling van € 5.779,77 heeft ontvangen. Het is aan [appellant sub 2] om de hoogte van de nabetaling aan te tonen en niet aan de Belastingdienst/Toeslagen om bij haar voormalige werkgever onderzoek te doen naar de loonadministratie of de Belastingdienst te verzoeken hiertoe over te gaan. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het toetsingsinkomen van [appellant sub 2] in 2014 de inkomensgrens om voor huurtoeslag in aanmerking te komen niet overschrijdt.
4.2. Het betoog slaagt.
Incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen gegrond is. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen, is dat het geval en wordt aan beoordeling van dit incidenteel hoger beroep toegekomen. [appellant sub 2] voert in haar incidenteel hoger beroep aan dat haar voormalige werkgever de loonaangifte niet juist heeft ingevuld waardoor de nabetaling van onregelmatigheidstoeslag ten onrechte als loon is geadministreerd. De Belastingdienst/Toeslagen dient de Belastingdienst te verzoeken bij haar voormalige werkgever hiernaar navraag te doen, aldus [appellant sub 2]. Nu uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat dit betoog faalt, is het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Conclusie
6. Het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze ziet op het besluit van 11 juli 2016 wat betreft de huurtoeslag over 2014. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 juli 2016 van de Belastingdienst/Toeslagen voor zover dit ziet op de huurtoeslag over 2014 alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van Belastingdienst/Toeslagen gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2017 in zaak nr. 16/4309, voor zover deze ziet op het besluit van 11 juli 2016 wat betreft de huurtoeslag over 2014;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep voor zover dit ziet op de huurtoeslag over 2014 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
85-809.