201705083/1/A1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. AGRAForce Take 2 C.V. en [appellant sub 1 b] (hierna: AGRAforce en [appellant sub 1 b]),
2. Het college van burgemeester en wethouders van Veere,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 april 2017 in zaak nr. 16/5923 in het geding tussen:
AGRAforce en [appellant sub 1 b]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
Bij brief van 16 augustus 2016 hebben AGRAforce en [appellant sub 1 b] beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de verzoeken in hun brief van 29 januari 2016.
Bij uitspraak van 24 april 2017 heeft de rechtbank het beroep voor zover dit ziet op het verzoek om akkoord te gaan met een alternatieve vorm van verevening niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het beroep ziet op de aanvraag tot wijziging van de tenaamstelling van de kampeervergunning gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de door het college verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00, het college opgedragen binnen twee weken na ontvangst van de aanvulling van de aanvraag alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken en bepaald dat het college aan AGRAforce en [appellant sub 1 b] een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
Tegen deze uitspraak hebben AGRAforce en [appellant sub 1 b] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het college de aanvraag om de tenaamstelling van de bij besluit van 19 maart 2012 aan [appellant sub 1 b] verleende kampeervergunning te wijzigen niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 5 december 2017 heeft het college onder andere het bezwaar van AGRAforce en [appellant sub 1 b] tegen de brief van 14 september 2016, over het verzoek akkoord te gaan met een alternatieve vorm van verevening, ongegrond verklaard.
Het college en AGRAforce en [appellant sub 1 b] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 201708230/1/A1 ter zitting behandeld op 24 juli 2018, waar AGRAforce en [appellant sub 1 b], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hofs, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 29 januari 2016 hebben AGRAforce en [appellant sub 1 b] onder andere aan het college verzocht om in te stemmen met een alternatieve vorm van verevening, te weten het investeren in zonnepanelen, het wijzigen van de tenaamstelling van de kampeervergunning en
-ontheffing en het omzetten van deze kampeervergunning en -ontheffing naar een kampeervergunning voor onbepaalde tijd.
2. Bij brief van 16 augustus 2016 hebben AGRAforce en [appellant sub 1 b], nadat zij het college in gebreke hebben gesteld, beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de verzoeken in de brief van 29 januari 2016.
3. Bij uitspraak van 24 april 2017 heeft de rechtbank het beroep voor zover dit ziet op het verzoek om akkoord te gaan met een alternatieve vorm van verevening niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college volgens de rechtbank inmiddels bij besluit van 14 september 2016 op dit verzoek had beslist, zodat AGRAforce en [appellant sub 1 b] geen belang meer hadden bij een oordeel over dat beroep. De rechtbank heeft het beroep, voor zover dat zag op de aanvraag tot wijziging van de tenaamstelling van de kampeervergunning en -ontheffing gegrond verklaard. Zij heeft het college opgedragen om, binnen twee weken nadat hij een door AGRAforce en [appellant sub 1 b] ingevuld digitaal aanvraagformulier heeft ontvangen, een besluit te nemen op hun verzoek om de tenaamstelling te wijzigen, welk verzoek door de rechtbank wordt gekwalificeerd als een aanvraag.
Het incidenteel hoger beroep van het college
3.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van AGRAforce en [appellant sub 1 b] van 29 januari 2016, voor zover het het verzoek om in te stemmen met een alternatieve vorm van verevening betreft, een aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waarop het college gehouden was een besluit te nemen. Daartoe stelt het college onder meer dat er geen sprake is van een verzoek dat is gericht op het verkrijgen van een besluit.
3.2. In de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3170, heeft de Afdeling beslist dat het college terecht betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het verzoek van AGRAforce en [appellant sub 1 b] in de brief van 29 januari 2016, wat betreft de verevening, geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Voor de gronden waarop die beslissing rust verwijst de Afdeling naar die uitspraak. Het betoog slaagt reeds daarom.
4. Het incidenteel hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep wegens niet tijdig beslissen, voor zover dit ziet op het verzoek om akkoord te gaan met een alternatieve vorm van verevening, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen, voor zover dit ziet op het verzoek om akkoord te gaan met een alternatieve vorm van verevening, ongegrond verklaren.
Hoger beroep AGRAforce en [appellant sub 1 b]
5. AGRAforce en [appellant sub 1 b] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, nu het college niet tijdig heeft beslist op het verzoek om in te stemmen met een alternatieve vorm van verevening in de vorm van het plaatsen van zonnepanelen, een vergunning van rechtswege is ontstaan.
5.1. Zoals hiervoor in 3.2 is overwogen, is het verzoek van AGRAforce en [appellant sub 1 b] in de brief van 29 januari 2016, wat betreft de verevening, geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Alleen al om deze reden slaagt het betoog niet.
Nu de aangevallen uitspraak reeds gelet op het door het college aangevoerde voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover dat ziet op de verevening, wordt niet toegekomen aan de andere gronden van AGRAforce en [appellant sub 1 b] die betrekking hebben op de verevening.
6. Het hoger beroep van AGRAforce en [appellant sub 1 b] is ongegrond.
Beroep tenaamstelling
7. Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het college de aanvraag van AGRAforce en [appellant sub 1 b], om de tenaamstelling van de aan [appellant sub 1 b] verleende kampeervergunning en -ontheffing van 19 maart 2012 te wijzigen zodat deze op naam van AGRAforce wordt gesteld met als toezichthouder [appellant sub 1 b], niet in behandeling genomen, omdat niet voldoende gegevens waren overgelegd. De goedkeuring van de uitvoering van de verevening was nog niet ontvangen.
Gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb is een beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 8 augustus 2017.
8. AGRAforce en [appellant sub 1 b] betogen dat het college de aanvraag om de tenaamstelling van de bij besluit van 19 maart 2012 verleende kampeervergunning en -ontheffing te wijzigen ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. In dat verband voeren zij aan dat het college heeft verzocht om een goedkeuring van de uitvoering van de verevening, terwijl het college wist dat die goedkeuring niet is afgegeven, zodat zij deze ook niet konden overleggen.
8.1. Artikel 7 van de Kampeerverordening 2015 luidt:
1. Het college kan de tenaamstelling van een vergunning wijzigen met toepassing van de in en krachtens dit artikel gestelde regels.
2. Voor het wijzigen van de tenaamstelling van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, dient de vergunninghouder tenminste twee maanden voor de beoogde wijziging bij het college een verzoek in, onder vermelding van de bij nadere regels en beleidsregels aangegeven gegevens.
3. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het verzoek. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
4. Het college wijzigt de tenaamstelling van een vergunning, indien de nieuwe vergunninghouder voldoet aan dezelfde voorschriften en nadere eisen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen c, d en e en artikel 4, derde lid.
5. Wijziging van de tenaamstelling van een vergunning als bedoeld in het tweede lid vindt slechts plaats aan de eigenaar van de woning, welke volgens het bestemmingsplan Buitengebied aanwezig is op en behoort bij het (voormalig) agrarisch bouwvlak. Artikel 2, negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Bij wijziging van de tenaamstelling van een vergunning die is verleend voor de inwerkingtreding van de Kampeerverordening 2013 mogen de op dat moment bestaande afwijkingen ten opzichte van de eisen als gesteld in en krachtens artikel 2 en artikel 4 van deze verordening niet worden vergroot. De aanvrager moet dit aantonen.
Artikel 5 van de Nadere regels en beleidsregels
1. De aanvraag tot wijzigingen van de tenaamstelling van een vergunning als bedoeld in artikel 7 van de verordening wordt gedaan op een vastgesteld aanvraagformulier en gaat vergezeld van:
a. een situatietekening in tweevoud, op een schaal van tenminste 1:1000, waarop, voor zover van toepassing, is aangegeven:
1. een kadastrale omschrijving van het perceel;
2. de oppervlakte van het kampeerterrein;
3. de plaats van de gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen;
4. de aanwezige randbeplanting, het assortiment waaruit de randbeplanting bestaat en de goedkeuring van de aanwezige randbeplanting;
5. de ontsluiting van het kampeerterrein en het verloop van de wegen en de paden op het kampeerterrein;
6. de aanwezige parkeervoorzieningen
7. de kavelbegrenzing en situering van standplaatsen voor vaste en andere kampeermiddelen, alsmede de locatie van eventueel aanwezige overige recreatieverblijven;
8. de aanwezige voorzieningen ter bestrijding van brand;
9. aanduiding van de plaats van de bufferput(ten) of rechtstreekse aansluiting op riolering.
b. een situatietekening in tweevoud, op een schaal van tenminste 1:2500, waarop is aangegeven:
1. de ligging van het kadastrale perceel ten opzichte van omringende kadastrale percelen en de openbare weg;
2. de kortste afstand tussen het kampeerterrein/landschapscamping en de als "Wonen" bestemde gronden;
3. de ligging van direct naast het perceel gelegen bestaande kleinschalige kampeerterreinen/landschapscamping;
c. indien van toepassing moet het volgende aangeleverd worden:
1. aantal en soort permanente kampeermiddelen;
2. pachtovereenkomst(en);
3. vereveningsplan met bijbehorende tekeningen en goedkeuring van de verevening;
2. Het college kan aan de indiening van de aanvraag aanvullende eisen stellen.
8.2. AGRAforce en [appellant sub 1 b] betogen terecht dat het college de aanvraag om de tenaamstelling van de bij besluit van 19 maart 2012 verleende kampeervergunning en -ontheffing te wijzigen ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Daargelaten het antwoord op de vraag of het college bevoegd was om bij het verzoek tot het wijzigen van de tenaamstelling de vereveningsverplichting te betrekken, is de Afdeling van oordeel dat uit artikel 5, eerste lid, onder c, van de Nadere regels en beleidsregels niet volgt dat ook een goedkeuring van de uitvoering van de verevening moet worden overgelegd, maar een goedgekeurd vereveningsplan, welk plan het college reeds in zijn bezit had. Indien het college meende dat dat vereveningsplan slechts tot een weigering kon leiden, had het daartoe moeten overgaan teneinde AGRAforce en [appellant sub 1 b] in de gelegenheid te stellen tegen die inhoudelijke beslissing rechtsmiddelen in te stellen. Voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag bestond derhalve geen grondslag. Het besluit van 8 augustus 2017 komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Het betoog slaagt.
9. Het beroep van AGRAforce en [appellant sub 1 b] tegen het besluit van 8 augustus 2017 is gegrond. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie en slot
10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van AGRAforce Take 2 C.V. en [appellant sub 1 b] ongegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Veere gegrond;
III. vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank het beroep van AGRAforce Take 2 C.V. en [appellant sub 1 b] wegens niet tijdig beslissen, voor zover dit ziet op het verzoek om akkoord te gaan met een alternatieve vorm van verevening, niet-ontvankelijk heeft verklaard;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen van AGRAforce Take 2 C.V. en [appellant sub 1 b] ongegrond;
V. verklaart het beroep van AGRAforce Take 2 C.V. en [appellant sub 1 b] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere van 8 augustus 2017, kenmerk 17U.02991, gegrond;
VI. vernietigt dat besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij AGRAForce Take 2 C.V. en [appellant sub 1 b] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Kamphorst-Timmer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2018
776.