ECLI:NL:RVS:2018:3158

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
201804990/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opvang vreemdeling op basis van Programma Vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 mei 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van het college om het bezwaar van de vreemdeling ongegrond te verklaren vernietigd. De vreemdeling was geïnformeerd over de duur van de opvang op basis van het Programma Vreemdelingen, maar het college had het bezwaar van de vreemdeling tegen de opvang voor een periode van zes maanden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college de vreemdeling proceskosten moest vergoeden.

In hoger beroep heeft het college betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het de vreemdeling deels tegemoet is gekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van het college overwogen en geconcludeerd dat het college terecht het bezwaar van de vreemdeling ongegrond heeft verklaard, omdat de opvang voor de eerste zes maanden was verstreken. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep van de vreemdeling kennelijk ongegrond is en het hoger beroep van het college kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het inleidende beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is als volgt: het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard, het hoger beroep van het college wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 27 september 2018.

Uitspraak

201804990/1/V1.
Datum uitspraak: 27 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 mei 2018 in zaak nr. 16/30709 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het college.
Procesverloop
Bij brief van 14 april 2016 heeft het college de vreemdeling geïnformeerd over de duur van de opvang dat het hem op basis van het zogenoemde Programma Vreemdelingen biedt.
Bij besluit van 23 december 2016 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat het college aan de vreemdeling de proceskosten van het gemaakte bezwaar vergoedt tot een bedrag van € 501,00 en dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen de vreemdeling in het incidenteel hogerberoepschrift heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, in zoverre met dat oordeel volstaan.
2.    Het college heeft de vreemdeling vanaf 24 februari 2016 voor de duur van zes maanden, dus tot 24 augustus 2016, opvang op basis van het Programma Vreemdelingen verleend. Na afloop van deze termijn heeft het college de vreemdeling feitelijk nog tot 25 oktober 2016 opvang verleend. De rechtbank heeft overwogen dat het geschil alleen nog ziet op een veroordeling van het college in de proceskosten, omdat met de feitelijke voorzetting van de opvang per 24 augustus 2016 tegemoetgekomen is aan het gemaakte bezwaar tegen de opvang in het Programma Vreemdelingen voor de duur van maximaal zes maanden.
3.    In de enige grief betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het de vreemdeling - deels - is tegemoetgekomen.
3.1.    Volgens paragraaf 3 van het Uitvoeringsplan Programma Vreemdelingen 2.0 van juli 2016 biedt het college de desbetreffende vreemdeling in principe eenmalig en voor een afgebakende periode van gemiddeld drie tot zes maanden opvang, welke periode met maximaal zes maanden kan worden verlengd tot een termijn van twaalf maanden, als sprake is van een indicatie van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) voor somatische en/of psychische/psychiatrische problematiek.
De Afdeling verstaat dit beleid zo dat dat het college voor personen die op basis van het Programma Vreemdelingen voor zes maanden opvang hebben gekregen, beziet of afhankelijk van de GGD-screening de opvang op basis van het Programma Vreemdelingen moet worden voortgezet tot een termijn van maximaal twaalf maanden. Voor zover het college in afwachting van die screening de opvang van de eerste zes maanden feitelijk voortzet, betekent dat gelet op het beleid niet dat aan het gemaakte bezwaar tegen de opvang voor de maximale duur van zes maanden is tegemoetgekomen. De GGD-screening van de vreemdeling heeft plaatsgevonden op [2017]. Op basis daarvan heeft het college een verdere feitelijke handeling verricht, namelijk op 24 mei 2017, die ziet op de tweede periode van opvang van maximaal zes maanden, namelijk met inachtneming van de periode van 24 augustus 2016 tot 25 oktober 2016, van 16 mei 2017 tot 17 september 2017. Die feitelijke handeling is in dit geschil niet aan de orde; zij heeft geleid tot de procedure, waarin de Afdeling op 8 juni 2018 in zaak nr. 201804382/1/V1 uitspraak heeft gedaan.
Gelet op deze feitelijke stand van zaken is het voorliggende geschil beperkt tot de eerste zes maanden van de opvang van de vreemdeling op basis van het Programma Vreemdelingen. Het oordeel onder 1 impliceert dat het college, omdat die termijn is volgemaakt, het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Daarom was voor een proceskostenveroordeling geen plaats.
De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. Het hoger beroep van het college is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II.    verklaart het hoger beroep van het college gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 mei 2018 in zaak nr. 16/30709;
IV.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Groeneweg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2018
32.