201702457/1/A1.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2016 heeft het college zijn beslissing om op 12 december 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 15 maart 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2018, waar het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 12 december 2016 op de [locatie] ter hoogte van lichtmast 2 is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden, omdat op de doos een adresdrager is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant].
2. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat hij de doos in zijn voortuin heeft gelegd naast zijn kliko met een zwaar voorwerp erop. [appellant] weet niet hoe de doos op straat terecht is gekomen. [appellant] vermoedt dat de doos uit de voortuin is gewaaid en dat een buurtbewoner de doos naast de ORAC heeft gedeponeerd.
2.1. Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt." Artikel 5:25, eerste lid, luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen." Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt." Artikel 9, eerste lid, luidt: "Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2239, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. Vaststaat dat op 12 december 2016 naast een ORAC op de [locatie] ter hoogte van lichtmast 2 een doos is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellant]. De doos kan derhalve tot hem worden herleid. Met de enkele stelling dat [appellant] niet weet hoe de doos naast de ORAC is terechtgekomen, en het vermoeden dat de doos is weggewaaid en dat een derde de doos naast de ORAC heeft gedeponeerd, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is dat de doos is weggewaaid, omdat [appellant] heeft verklaard dat hij een zwaar voorwerp op de doos heeft gelegd. Geen aanleiding bestaat derhalve voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Schueler w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
531-855.