ECLI:NL:RVS:2018:3054

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
201602669/3/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestemmingsplan Actualisatieplan Heerhugowaard 2015

In deze zaak gaat het om de bestuursrechtelijke procedure rondom het bestemmingsplan "Actualisatieplan Heerhugowaard 2015" dat op 23 februari 2016 door de raad van de gemeente Heerhugowaard is vastgesteld. Appellanten, bestaande uit twee natuurlijke personen en een maatschap, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 november 2016 ter zitting behandeld. In een tussenuitspraak van 8 maart 2017 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken een gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens op 28 november 2017 een nieuw besluit genomen, waarbij het bestemmingsplan opnieuw is vastgesteld. De appellanten hebben hun zienswijze over de herstelmaatregelen naar voren gebracht, maar de Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 september 2018 geoordeeld dat de beroepen van de appellanten tegen het oorspronkelijke besluit van 23 februari 2016 gegrond zijn, omdat het besluit in strijd met de zorgvuldigheid is vastgesteld. Het besluit is vernietigd voor het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" voor het perceel Jan Glijnisweg 12. De beroepen tegen het besluit van 28 november 2017 zijn ongegrond verklaard, omdat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gewijzigde planregeling niet wezenlijk afwijkt van het ontwerpplan. De Afdeling heeft de raad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201602669/3/R1.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Heerhugowaard,
2.    Maatschap Dierenkliniek Middenwaard, gevestigd te Middenwaard, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Heerhugowaard,
en
de raad van de gemeente Heerhugowaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Actualisatieplan Heerhugowaard 2015" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], de maatschap en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2016, waar de maatschap, vertegenwoordigd door mr. E.C.W. van der Poel, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door M. Waardenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:623, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 23 februari 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij beschikking van 10 november 2017 heeft de Afdeling de hiervoor genoemde hersteltermijn verlengd tot 1 december 2017.
Bij besluit van 28 november 2017 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Actualisatieplan 2015" opnieuw vastgesteld voor het perceel Jan Glijnisweg 12. Hiermee is het besluit van 23 februari 2016 in zoverre vervangen.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Wijze van toetsen
1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
De tussenuitspraak
2.    De Afdeling heeft over het beroep van de maatschap in 10.14 van de tussenuitspraak overwogen dat de realisatie van woningen op gronden binnen een afstand van 50 m tot de stal en/of de mestplaat van de dierenkliniek kan leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering van de maatschap, omdat als gevolg daarvan het gebruik van de mestplaat in strijd komt met de regels van het Activiteitenbesluit en een eventuele toekomstige uitbreiding of wijziging van het dierenverblijf (in beginsel) niet mogelijk is. Bovendien geldt dat indien tussen het dierenverblijf en een geurgevoelig object niet wordt voldaan aan de afstand van 50 m, de raad dient te motiveren waarom ter plaatse van het geurgevoelige object (dit betreft dus de woningen op gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken) niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. In 10.16 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt of het mogelijk is een uitwerking van het plan op te stellen waarbij wordt voldaan aan de uitgangspunten van het "Beeldkwaliteitsplan Jan Glijnisweg 12", dat gevoegd is als bijlage bij het bestemmingsplan, en die niet leidt tot een beperking van het gebruik van de mestplaat en het dierenverblijf van de dierenkliniek. Evenmin heeft de raad onderbouwd dat een eventuele beperking van de bedrijfsvoering van de maatschap, gelet op alle betrokken belangen, aanvaardbaar is. Voorts heeft de raad niet nader gemotiveerd waarom ter plaatse van de voorziene woningen op de gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd, nu niet wordt voldaan aan de op grond van het Activiteitenbesluit geldende afstand van 50 m tussen het dierenverblijf en de woningen op gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken".
3.    De Afdeling heeft over het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in 15.3 van de tussenuitspraak overwogen dat zij terecht betogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het mogelijk is om een uitwerking van het plan op te stellen met inachtneming van zowel de uitgangspunten als opgenomen in het "Beeldkwaliteitsplan Jan Glijnisweg 12", gevoegd als bijlage bij de planregels, als het bepaalde in artikel 23, lid 23.2.1, onder 7, van de planregels. Dit raakt aan de uitvoerbaarheid van het plan. Daarom is niet vast komen te staan dat een uitwerking van het plan overeenkomstig de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan mogelijk is, aldus de Afdeling.
4.    Op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen heeft de Afdeling geoordeeld dat het plan is in vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid wat betreft de planregeling voor het perceel Jan Glijnisweg 12.
De beroepen tegen het besluit van 23 februari 2016
5.    Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van  [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap tegen het besluit van 23 februari 2016 gegrond. Het besluit van 23 februari 2016 dient te worden vernietigd wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" voor het perceel Jan Glijnisweg 12.
Het besluit van 28 november 2017
6.    Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om, indien hij een uitwerking van het plandeel voor de gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" overeenkomstig de uitgangspunten van het Beeldkwaliteitsplan wenselijk acht, binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak te onderzoeken wat de gevolgen van een dergelijke uitwerking zullen zijn voor de bedrijfsvoering van de maatschap en te motiveren waarom dit aanvaardbaar is, alsook onderzoek te verrichten naar de akoestische gevolgen van de dierenkliniek voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" en in het licht van de resultaten daarvan nader te motiveren of deze gevolgen vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. De raad kon er ook voor kiezen het besluit te wijzigen door het vaststellen van een andere planregeling voor het perceel Jan Glijnisweg 12.
7.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 28 november 2017 het bestemmingsplan "Actualisatieplan 2015" opnieuw vastgesteld waarbij hij de planregeling voor het perceel Jan Glijnisweg 12 heeft gewijzigd ten opzichte van het besluit van 23 februari 2016. De bestemming "Wonen - Uit te werken" voor het zuidwestelijke deel van het perceel is geschrapt. Op deze gronden waren voorheen na toepassing van de uitwerkingsbepaling ten hoogste vier woningen toegelaten in een gebouw dat de uiterlijke verschijningsvorm heeft van een stolp. Thans is aan deze gronden de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. Op deze gronden rust geen bouwvlak, zodat ter plaatse alleen perceelsafscheidingen zijn toegelaten. Aan het noordoostelijke deel van het perceel is de bestemming "Wonen" toegekend, met de aanduiding "bouwvlak" en de mogelijkheid ter plaatse bij recht twee woningen op te richten in een gebouw met de uiterlijke verschijningsvorm van een stolp. Het besluit van 23 februari 2016 voorzag niet in de oprichting van woningen op dit deel van het perceel. Het vorengaande komt erop neer dat de raad naar aanleiding van de tussenuitspraak het gebouw (de stolp) dat voorzien was op het zuidwestelijke deel van het perceel, grenzend aan het perceel van de maatschap, heeft verplaatst naar het noordoostelijke deel van het perceel, in de richting van het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat het voorheen ging om een uit te werken bestemming voor ten hoogste vier zelfstandige woningen en dat de gewijzigde planregeling voorziet in twee zelfstandige woningen bij recht. In totaal waren voorheen op het perceel Jan Glijnisweg 12 zeven woningen toegelaten, drie bij recht en vier na toepassing van de uitwerkingsbevoegdheid. Het besluit van 28 november 2017 maakt in totaal vijf woningen bij recht mogelijk. De gewijzigde ruimtelijke inrichting van het perceel Jan Glijnisweg 12 leidt volgens de raad niet tot beperkingen van de bedrijfsvoering van de maatschap en heeft evenmin ernstige gevolgen voor het woon- en leefgenot van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], gelet op de afstand van ongeveer 30 m tussen de twee nieuwe woningen in het noordoostelijke deel van het perceel tot het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B].
8.    Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
De beroepen tegen het besluit van 28 november 2017
9.    Over het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap dat ten onrechte is nagelaten het vaststellingsbesluit van 28 november 2017 bekend te maken door middel van kennisgeving in de Staatscourant, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.
10.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap betogen dat bij de voorbereiding van het besluit van 28 november 2017 ten onrechte geen toepassing is gegeven aan afdeling 3:4 van de Awb. Volgens hen is de planregeling voor het perceel Jan Glijnisweg 12 wezenlijk gewijzigd ten opzichte van de regeling van het ontwerpplan, zodat in zoverre niet kan worden teruggevallen op de voorbereidingsprocedure die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 23 februari 2016, maar had de raad opnieuw een ontwerpplan ter inzage moeten leggen. In dit verband is volgens appellanten van belang dat de thans voorliggende planregeling voorziet in twee woningen op het noordoostelijke deel van het perceel, waar in de initiële planregeling voor het perceel geen bebouwingsmogelijkheden waren opgenomen.
10.1.    De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
10.2.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het gewijzigd vastgestelde plan een wezenlijk andere planregeling inhoudt voor het perceel Jan Glijnisweg 12 dan het ontwerpplan inhield. Dat bij het gewijzigd vastgestelde plan een verschuiving van het stolpgebouw heeft plaatsgevonden ten opzichte van het ontwerpplan is daarvoor onvoldoende.  Zowel het ontwerpplan als het gewijzigd vastgestelde plan betreffen de uitvoering van de provinciale ruimte voor ruimte regeling, waarbij als compensatie voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel woningen mogen worden opgericht. Het aantal compensatiewoningen is bovendien verlaagd ten opzichte van het ontwerpplan van zeven naar vijf.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad opnieuw toepassing had dienen te geven aan afdeling 3:4 van de Awb. Het betoog faalt.
11.    In hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan de gewijzigde planregeling voor het perceel Jan Glijnisweg 12 geen (geactualiseerde) ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd. In het vaststellingsbesluit van 28 november 2017 en in paragraaf 5.12 van de plantoelichting wordt nader ingegaan op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling gewijzigde planregeling. Ook is de plantoelichting voorzien van een aantal geactualiseerde bijlagen. Dit betreft onder meer de als bijlage 1a gevoegde aanvulling op het beeldkwaliteitsplan en de als bijlage 10 gevoegde gewijzigde financiële onderbouwing.
Over het betoog dat ten onrechte een (geactualiseerd) beeldkwaliteitsplan ontbreekt, overweegt de Afdeling dat in het plan van 23 februari 2016 voor het zuidwestelijke deel van het perceel was voorzien in de bestemming "Wonen - Uit te werken". In artikel 23, lid 23.2.1, onder 6, van de planregels was vastgelegd dat bij de uitwerking voldaan dient te worden aan de uitgangspunten als vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan. Dat is thans niet langer het geval, nu de uit te werken bestemming voor het zuidwestelijke deel van het perceel is komen te vervallen. Het beeldkwaliteitsplan dat ten grondslag heeft gelegen aan het initiële plan van 23 februari 2016 is niet volledig achterhaald door de gewijzigde ruimtelijke inrichting van het perceel. Immers, de beoogde inrichting van het centrale deel van het perceel is nagenoeg niet gewijzigd en in zoverre is het oorspronkelijke beeldkwaliteitsplan nog steeds relevant. Daarnaast is het beeldkwaliteitsplan geactualiseerd door middel van een visuele weergave van de gewijzigde ruimtelijke inrichting van het perceel, alsook een "plattegrond" waarop de nieuwe zichtlijnen zijn weergegeven. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap hebben niet nader onderbouwd waarom deze visuele weergave onvoldoende zou zijn voor de beoordeling van de landschappelijke gevolgen van de gewijzigde ruimtelijke inrichting van de gronden. Het betoog faalt.
12.    Wat betreft het betoog van de maatschap dat het onderzoek naar beschermde flora- en fauna op het perceel ten onrechte niet is geactualiseerd, overweegt de Afdeling als volgt. Ten behoeve van de realisering van het plan is het rapport "Quickscan natuurwaarden Jan Glijnisweg 12, Heerhugowaard" van Fopma Natuuradvies van 18 september 2013 uitgebracht. In dit rapport is het hele perceel, inclusief het noordoostelijke deel van het perceel, waarop thans anders dan voorheen bebouwing is geprojecteerd (de twee nieuwe woningen), op aanwezige natuurwaarden en beschermde soorten onderzocht en zijn deze waarden beschreven. Uit het rapport volgt dat de Flora- en faunawet (thans: Wet natuurbescherming) niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. De maatschap heeft deze conclusie niet gemotiveerd bestreden en niet aannemelijk gemaakt dat dit rapport niet actueel is. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege de aanwezigheid van beschermde soorten op het noordoostelijke deel van het perceel. Het betoog faalt.
13.    De maatschap betoogt dat ook de gewijzigde planregeling voor het perceel Jan Glijnisweg 12 leidt tot onaanvaardbare beperkingen van haar bedrijfsvoering vanwege geurhinder ter plaatse van de voorziene woningen. Niet in geschil is dat thans wordt voldaan aan de ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende afstand van 50 m tussen de dierenkliniek en de woningen in het plangebied. Voor zover de maatschap thans betoogt dat in dit geval een afstand van 100 m is aangewezen, overweegt de Afdeling dat zij in overweging 10.7 van de tussenuitspraak reeds  heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Jan Glijnisweg de begrenzing weergeeft van de bebouwde kom en dat het gebied ten zuiden van de weg daarvan geen deel uitmaakt, maar van het buitengebied, zodat dit betoog faalt.
14.    Het betoog van de maatschap dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de geluidsbelasting op de gevels van de twee nieuwe woningen in het noordoostelijke deel van het perceel kan, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. In overweging 11.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld over een gelijke beroepsgrond van de maatschap in relatie tot de overige woningen op het perceel. De Afdeling heeft - kortheidshalve - overwogen dat de normen van de Wet geluidhinder voor de voorkeurgrenswaarden kennelijk niet strekken tot bescherming van het bedrijfseconomisch belang waarin de maatschap stelt te worden geraakt als gevolg van de in het plan voorziene woningbouw in de nabijheid van haar perceel. Dit oordeel geldt eveneens ten aanzien van de thans voorziene woningen in het noordoostelijke deel van het perceel. Een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond laat de Afdeling daarom achterwege.
15.    De Afdeling ziet af van een inhoudelijke bespreking van het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat een geactualiseerd bodemonderzoek ten onrechte ontbreekt, nu dit betoog niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De normen waarop [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zich in dit verband beroepen strekken tot bescherming van de (gezondheid) van de gebruikers van de twee nieuwe woningen op het noordoostelijke deel van het perceel Jan Glijnisweg 12. Het belang van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is gelegen in het gevrijwaard blijven van de aantasting van hun woon- en leefgenot. De normen waarop [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zich beroepen strekken kennelijk niet tot bescherming van hun belang. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
16.    Het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] over de gevolgen van het bestaande gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de twee nieuwe woningen op het noordoostelijke deel van het perceel Jan Glijnisweg 12 kan niet slagen gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:89a van de Awb. Het belang waarin [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen te worden geraakt als gevolg van het bestreden besluit is de aantasting van hun eigen woon- en leefgenot vanwege de voorziene woningbouw op het perceel Jan Glijnisweg 12. Zij kunnen geen beroep doen op de norm dat het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening vanwege de gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de gezondheid van de (toekomstige) bewoners van het plangebied. Een inhoudelijke bespreking van dit betoog kan daarom achterwege blijven.
17.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat op het perceel Jan Glijnisweg 12 onvoldoende ruimte beschikbaar is om te kunnen voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Blijkens artikel 22, lid 22.1, onder c, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen - 6" mede bestemd voor erven. Gelet op het aantal voorziene woningen (vijf) in relatie tot de oppervlakte van de grond waaraan deze bestemming is toegekend, is het niet aannemelijk dat onvoldoende ruimte beschikbaar is op het perceel voor de benodigde parkeervoorzieningen. Het betoog faalt.
18.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] vrezen voor ernstige aantasting van hun uitzicht vanwege de twee nieuwe woningen op het noordoostelijke deel van het perceel Jan Glijnisweg 12, gelet op de toegelaten bouwhoogte en de afstand tot hun woning.
18.1.    Op het noordoostelijke deel van het perceel Jan Glijnisweg 12 is voorzien in een bouwvlak voor een gebouw met twee zelfstandige woningen. Blijkens de als bijlage 1a bij de plantoelichting gevoegde aanvulling op het beeldkwaliteitsplan wordt op deze locatie beoogd een gebouw te realiseren dat de uiterlijke verschijningsvorm heeft van een stolp. Voor het noordelijke deel van dit gebouw geldt blijkens de verbeelding, bezien in samenhang met de planregels, een bouwhoogte van maximaal 12 m en een goothoogte van maximaal 3 m. De toegelaten bouwhoogte voor het zuidelijke deel van het bouwvlak bedraagt 8 m, bij een goothoogte van maximaal 3 m. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze bouwhoogten niet uitzonderlijk zijn voor de omgeving van het plangebied. Voor de bestaande woningen in de directe nabijheid van het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geldt een goot- en bouwhoogte van 4 m en 9 m. Het standpunt van de raad dat deze bebouwing niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. De zijdelingse afstand tussen de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tot de beoogde stolp bedraagt ongeveer 30 m. Van belang is verder dat de stolp is gesitueerd in het lint van de Jan Glijnisweg en dat aan de gronden ten zuiden van het bouwvlak een agrarische bestemming is toegekend. Deze gronden mogen niet worden bebouwd en in zoverre hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ten gevolge van de ontwikkeling vrij uitzicht richting het zuidwesten. Voorheen was op deze gronden het omvangrijke kassencomplex gesitueerd met een bedrijfswoning en een verwerkingsschuur met daarbij een kantoor, kantine, ketelhuis en koelcel, welke bebouwing niet langer als zodanig is bestemd als gevolg van het toepassen van de ruimte voor ruimte regeling. Het kassencomplex is ook feitelijk gesloopt. Het betoog faalt.
19.    Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat onduidelijk is of op het perceel Jan Glijnisweg 12 bijbehorende bebouwing binnen het bouwvlak gesitueerd dient te worden, overweegt de Afdeling dat in artikel 22, lid 22.2.2, onder a, van de planregels is vastgelegd dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd.
Het betoog faalt.
20.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de maatschap betogen dat de gewijzigde planregeling niet tijdig is vastgesteld, zodat hierop de "Uitvoeringsregeling ruimte voor ruimte 2015" (hierna: "Uitvoeringsregeling 2015") van toepassing is en niet de Uitvoeringsregeling 2011. De aan het plan ten grondslag gelegde exploitatieopzet, die volgens hen identiek is aan de eerdere exploitatieopzet, voldoet niet aan de daaraan op grond van de Uitvoeringsregeling 2015 te stellen eisen, zodat het gewijzigde plan in strijd met de Uitvoeringsregeling 2015 is vastgesteld.
20.1.    Vast staat dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland van 1 maart 2017 (hierna PRV) van kracht was en niet de eerdere versie van de PRV, die van toepassing was op het besluit van 23 februari 2016. Voor het thans voorliggende besluit heeft dit geen inhoudelijke gevolgen daar beide versies van de PRV wat de hierna weer te geven artikelen betreft gelijkluidend zijn.  Artikel 5c van de PRV luidde als volgt:
"1. Een bestemmingsplan maakt een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied uitsluitend mogelijk binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie. Het aantal woningen mag hierbij niet toenemen;
[…];
3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied indien dit op grond van een ander artikel in deze verordening is toegestaan."
Artikel 16 luidde als volgt:
"1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5c kan een bestemmingsplan voorzien in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing in het landelijk gebied als door deze ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd.
2. Gedeputeerde staten stellen nadere regels omtrent het bepaalde in het eerste lid."
De hiervoor genoemde nadere regels zijn vastgelegd in de "Uitvoeringsregeling 2015. Artikel 8 van de "Uitvoeringsregeling 2015" is gewijzigd bij besluit van het college van gedeputeerde staten van 25 oktober 2016 en luidt als volgt: "Op ontwikkelingen waarover het expertteam of gedeputeerde staten voor 11 februari 2014 positief hebben geadviseerd over de toepassing van artikel 16 van de verordening en de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte (provinciaal blad 2011, 88), is voornoemde regeling van toepassing tot en met 1 november 2017.
20.2.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling in 9.12 en 9.13 reeds geoordeeld dat in dit geval sprake is van een ontwikkeling waarvoor het expertteam van de provincie vóór 11 februari 2014 positief heeft geadviseerd over de toepassing van artikel 16 van de PRV en de Uitvoeringsregeling 2011. De Afdeling heeft vervolgens  overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Uitvoeringsregeling 2011 op deze ontwikkeling van toepassing is, nu aan de daarvoor geldende voorwaarden (van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling 2015) is voldaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich bij de gewijzigd vastgestelde planregeling voor het perceel terecht op het standpunt gesteld dat nog altijd sprake is van dezelfde ontwikkeling tot bedrijfsverplaatsing en sanering van grootschalige agrarische bedrijfsbebouwing in een verder open poldergebied ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, waarover positief door de provincie is geadviseerd. Het verschuiven van het stolpgebouw waarin de gewijzigde planregeling voorziet en waarmee de provincie heeft ingestemd  maakt dit niet anders. Deze gewijzigde opzet heeft er bovendien toe geleid tot er minder woningen mogelijk worden gemaakt dan waarin de initiële planregeling voorzag. Gelet op de aard en omvang van de bij het herstelbesluit aangebrachte wijziging in de planregeling en de gevolgen hiervan voor in het bijzonder  [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], voor wie het stolpgebouw dichter bij hun woonperceel komt, en in aanmerking genomen dat het agrarisch bedrijf van Zuurbier inmiddels is verplaatst en het gehele kassencomplex is gesloopt, zou het onverkort vasthouden aan de overgangstermijn uit de overgangsbepaling van de Uitvoeringsregeling 2015, die tot 2 november 2017 liep en die andere eisen stelt aan de aan de planregeling ten grondslag liggende exploitatieopzet, in dit geval tot onevenredige gevolgen voor de initiatiefnemer leiden. De Afdeling ziet daarom aanleiding het besluit van 28 november 2018 niet te toetsen aan de Uitvoeringsregeling 2015, maar aan de Uitvoeringsregeling 2011. Nu van strijd met deze regeling wat de exploitatieopzet betreft geen sprake is, faalt het betoog.
Conclusie
21.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het besluit van 28 november 2017 ongegrond.
Proceskosten
22.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Heerhugowaard van 23 februari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Actualisatieplan Heerhugowaard 2015" gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heerhugowaard van 23 februari 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Actualisatieplan Heerhugowaard 2015", wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" voor het perceel Jan Glijnisweg 12;
III.    verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Heerhugowaard van 28 november 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Actualisatieplan Heerhugowaard 2015" ongegrond;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Heerhugowaard tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], tot een bedrag van € 751,50 (zegge: zevenhonderdeenenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- Maatschap Dierenkliniek Middenwaard, tot een bedrag van € 1252,50 (zegge: twaalfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Heerhugowaard aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [maat A] en [maat B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor Maatschap Dierenkliniek Middenwaard.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Milosavljević
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
739.