201707531/1/A2.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 augustus 2017 in zaak nr. 17/1083 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college een wijziging van het Natuurbeheerplan Overijssel (hierna ook: het plan) vastgesteld.
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen de verstrekte informatie in de bijlage bij het bestreden besluit, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.J. Mehciz, vergezeld door mr. A. Brunt, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In geschil is of [appellant] belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bij het besluit van 27 september 2016.
2. Op 27 september 2016 is de wijziging van het Natuurbeheerplan van de provincie Overijssel (hierna ook: het plan) vastgesteld. [appellant] is natuurbeheerder van drie percelen bij het nationaal park Weerribben-Wieden, kadastraal bekend Wanneperveen D 5794, Vollenhove K 1875, en Zwartsluis A 3924 (hierna ook: de drie percelen). Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het plan omdat hierin de gegevens van het perceel Wanneperveen onjuist zijn weergegeven, bij het perceel Vollenhove een onjuist beheertype is opgenomen en het perceel Zwartsluis ten onrechte is geduid als bestaande natuur, terwijl het in gebruik is als landbouwgrond. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard bij het besluit van 23 maart 2017 omdat het plan geen wijziging met zich brengt voor de drie percelen, zodat de belangen van [appellant] niet rechtstreeks zijn betrokken bij het plan en hij geen belanghebbende is. Volgens het college zijn de beheertypen van de drie percelen al in eerdere plannen gewijzigd en correct bekend gemaakt. In de bijlage bij het besluit van 23 maart 2017 heeft het college toegelicht dat en waarom het natuurdoel voor het perceel Vollenhove bij de vaststelling in 2015 van het Natuurbeheerplan 2016 is gewijzigd, en dat het voornemen bestaat om, overeenkomstig het namens [appellant] gedane verzoek hiertoe, de begrenzing van de percelen Wanneperveen en Zwartsluis te wijzigen. Het college heeft aangekondigd dat beide wijzigingen zullen plaatsvinden bij de vaststelling in september 2017 van het Natuurbeheerplan 2018.
3. De rechtbank heeft het beroep, voor zover het is gericht tegen de bijlage bij het besluit van 23 maart 2017, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bijlage geen rechtsgevolgen voor [appellant] in het leven roept. Hierin heeft het college [appellant] slechts uitleg gegeven over eerder genomen en mogelijk toekomstige besluiten. Dit deel van de uitspraak is niet in geschil.
De rechtbank heeft het beroep van [appellant] voor het overige ongegrond verklaard en geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de beheertypenkaart die deel uitmaakt van het plan niet integraal opnieuw is vastgesteld, maar slechts detailwijzigingen bevat, zodat de situatie niet vergelijkbaar is met die van de uitspraken van de Afdeling van 19 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG4724 en 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2922. De rechtbank heeft ook overwogen dat het beheertype van het perceel Vollenhove is gewijzigd bij het wijzigingsbesluit van 29 september 2015 en de gegevens van de percelen Wanneperveen en Zwartsluis zijn gewijzigd bij de wijzigingsbesluiten van 24 september 2013 en 23 september 2014. Omdat het onderhavige plan geen betrekking heeft op deze drie percelen, heeft het volgens de rechtbank geen rechtsgevolgen voor [appellant] zodat hij geen rechtstreeks belang heeft bij het plan. 4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen een wijziging van het Natuurbeheerplan Overijssel 2016, terwijl hij bezwaar heeft gemaakt tegen het Natuurbeheerplan Overijssel voor 2017.
4.1. In de uitspraak van de rechtbank is onder het kopje ‘procesverloop’ en in rechtsoverweging 2 vermeld dat bij het besluit van 27 september 2016 een wijziging van het Natuurbeheerplan Overijssel 2016 is vastgesteld. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 ook vermeld dat het plan na de wijziging wordt geduid als het Natuurbeheerplan Overijssel 2017. Gelet op dit laatste en omdat het besluit van 27 september 2016, dat strekt tot vaststelling van het natuurbeheerplan over 2017, deel uitmaakt van het dossier van de rechtbank, is het juiste besluit, waartegen [appellant] bezwaar heeft gemaakt, in het oordeel van de rechtbank betrokken.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn belang niet rechtstreeks is betrokken bij het plan. Het plan staat in directe relatie tot de subsidieverstrekking aan hem, zoals ook volgt uit het feit dat de kwalitatieve verplichtingen voor zijn natuurbeheer op basis van dit plan zijn gewijzigd. Volgens [appellant] is hij dus belanghebbende bij het plan.
5.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
5.2. Het college heeft bij het besluit van 27 september 2016 het gewijzigde Natuurbeheerplan Overijssel 2017 vastgesteld. In het besluit is vermeld dat op basis van het plan subsidies voor (agrarisch) natuurbeheer kunnen worden aangevraagd. Verder is hierin vermeld dat het Natuurbeheerplan Overijssel jaarlijks wijzigt en de wijzigingen dit jaar vooral van technische aard zijn. Uit het besluit volgt niet dat uitsluitend de wijzigingen ten opzichte van het vorige plan zijn vastgesteld. Dit volgt evenmin uit het plan zelf. In het plan zijn de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie Overijssel beschreven. In paragraaf 3.2 is vermeld dat het plan een beheertypenkaart en ambitiekaart kent en dat deze, met de beschrijving van de doelen, de kern van het plan vormen. Verder is hierin vermeld dat de beheertypenkaart alle bestaande (agrarische) natuur en landschap weergeeft, de provincie met de beheertypenkaart de instandhouding van de op die kaart aangegeven en begrensde beheertypen stimuleert en dat deze kaart de basis voor het verlenen van beheersubsidies op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer vormt. Blijkens de toelichting van het college ter zitting heeft de beheertypenkaart niet uitsluitend betrekking op de wijzigingen. Deze kaart moet met een eerdere beheertypenkaart worden vergeleken om de wijzigingen te kunnen zien. Anders dan de rechtbank concludeert de Afdeling dat met de vaststelling van het plan de daarvan deel uitmakende beheertypenkaart 2017 integraal is vastgesteld.
De drie percelen liggen in het gebied dat door het plan en de beheertypenkaart 2017 wordt bestreken. Het college heeft ter zitting gesteld dat [appellant] voor een periode van zes jaar tot 1 januari 2017 subsidie heeft ontvangen voor het door hem gevoerde natuurbeheer en dat hiervoor opnieuw voor een looptijd van zes jaar vanaf 2017 subsidie kan worden aangevraagd. Het belang van [appellant] is dus rechtstreeks betrokken bij de juiste weergave van de gegevens in het plan en bij wijzigingen die, naar hij stelt, ten onrechte niet in de beheertypenkaart 2017 zijn aangebracht. [appellant] is dus belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 27 september 2016 tot vaststelling van het plan. De rechtbank heeft ten onrechte het standpunt van het college bevestigd dat het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit niet-ontvankelijk is.
Het betoog slaagt.
6. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog over de wijziging van de kwalitatieve verplichtingen.
6.1. [appellant] heeft een overeenkomst met de Staat over de kwalitatieve verplichting gesloten die bij notariële akte is vastgelegd. Uit deze akte volgt dat geschillen hierover door de burgerlijke rechter worden beslecht. Dit betekent dat de bestuursrechter voorbij heeft mogen gaan aan hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de kwalitatieve verplichting en dat de Afdeling niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van hetgeen [appellant] hierover heeft aangevoerd.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 maart 2017 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
9. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 augustus 2017 in zaak nr. 17/1083, voor zover aangevallen;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 23 maart 2017, kenmerk 2017/0026121;
V. draagt het college van gedeputeerde staten van Overijssel op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen.
VI. bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vlieger-Mandour
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
615.