ECLI:NL:RVS:2018:3034

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
201708581/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om persoonlijke betalingsregeling door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 13 oktober 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [appellante] had een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor een persoonlijke betalingsregeling in verband met een terugvordering van € 4.598,00 aan teveel ontvangen huur- en zorgtoeslag over de jaren 2010 en 2011. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek afgewezen en in plaats daarvan uitstel van betaling verleend, met de voorwaarde dat [appellante] gedurende 24 maanden € 192,00 per maand terugbetaalt. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het verzoek had afgewezen, omdat de echtgenoot van [appellante] als toeslagpartner werd aangemerkt en over voldoende vermogen beschikte om de terugvordering te voldoen.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om teveel uitgekeerde voorschotten terug te betalen en dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte haar echtgenoot als toeslagpartner heeft aangemerkt. [appellante] stelt dat haar maandinkomen niet toereikend is om van rond te komen, vooral door hoge zorgkosten, en dat het spaargeld van haar man bedoeld is voor zorgkosten en als oudedagsvoorziening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 augustus 2018 behandeld en concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende vermogen aanwezig was om de terugvordering te voldoen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling heeft mogen afwijzen. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201708581/1/A2.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2017 in zaken nrs. 17/3204 en 17/3304 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen en haar uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij gedurende 24 maanden een bedrag van € 192,00 per maand terugbetaalt.
Bij besluit van 1 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. Y.D.M. Zoomers, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft op 10 april 2017 bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend in verband met de terugbetaling van een bedrag van € 4.598,00 aan teveel ontvangen huur- en zorgtoeslag over de jaren 2010 en 2011. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar verzoek bij besluit van 19 mei 2017 afgewezen, omdat de echtgenoot van [appellante], die als haar toeslagpartner kan worden aangemerkt, beschikt over voldoende vermogen om het bedrag van de terugvordering terug te betalen. Wel heeft de dienst haar uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij gedurende 24 maanden een bedrag van € 192,00 per maand terugbetaalt. In het besluit van 1 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] terecht heeft afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de echtgenoot van [appellante] terecht aangemerkt als toeslagpartner, zodat zijn vermogen bij de beoordeling van het verzoek betrokken mocht worden. Dat zij niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd is geen omstandigheid waaraan de wetgever in dit verband gevolgen heeft verbonden. Verder overweegt de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen geen rekening heeft hoeven houden met de omstandigheid dat de echtgenoot van [appellante] een andere bestemming, waaronder de betaling van zorgkosten, aan zijn spaargeld heeft gegeven.
3.    [appellante] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Zij betoogt dat zij bij het aanvragen van de toeslagen er nooit op is gewezen dat zij verplicht is om teveel uitgekeerde voorschotten terug te betalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft volgens haar dan ook geen bevoegdheid om haar te verplichten om de toeslagen terug te betalen.
Daarnaast betoogt [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij en haar man voldoende middelen hebben om de openstaande vordering in 24 maanden terug te betalen. Zij voert aan dat haar maandinkomen, als gevolg van hoge zorgkosten voor zichzelf en haar man, niet toereikend is om van rond te komen. Bovendien is het spaargeld van haar man bedoeld om hun zorgkosten van te kunnen betalen en als voorziening voor hun oude dag. In dit kader betoogt zij voorts dat ook bedragen aan zorg- en huurtoeslag van andere jaren zullen worden teruggevorderd, als gevolg waarvan hun spaargeld nog verder zal afnemen. [appellante] verzoekt in dat licht om kwijtschelding van de terugvorderingen.
Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen haar echtgenoot als haar toeslagpartner heeft mogen aanmerken. Zij en haar man zijn niet in gemeenschap van goederen getrouwd, zodat haar schulden volgens haar niet op haar man kunnen worden verhaald.
Ten slotte wijst [appellante] erop dat de Belastingdienst/Toeslagen inmiddels een deel van het openstaande bedrag heeft verrekend met later toegekende toeslagen, terwijl zij hierover nooit is geïnformeerd.
3.1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2.    Zoals hiervoor overwogen is in de jaren 2010 en 2011 een bedrag van € 4.598,00 teveel aan huur- en zorgtoeslag aan [appellante] toegekend. Het uitgangspunt in de artikelen 26 en 28 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is dat een belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel in zes weken moet terugbetalen aan de Belastingdienst/Toeslagen. Op grond van deze bepalingen is de Belastingdienst/Toeslagen dan ook bevoegd om het bedrag van de terugvordering terug te vorderen. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. De wet biedt daarmee geen mogelijkheid voor kwijtschelding van de terug te vorderen bedragen.
3.3.    Wel biedt de wet in artikel 31 van de Awir de mogelijkheid om nadere regels te stellen met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Hiervan is gebruik gemaakt in artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir. Op grond van het vierde lid van dit artikel kan een persoonlijke betalingsregeling worden vastgesteld waarbij de hoogte van de maandelijks te betalen bedragen wordt vastgesteld op basis van de betalingscapaciteit van een belanghebbende en zijn of haar partner. Aan deze regeling mag op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir enkel toepassing worden gegeven indien de belanghebbende en de partner niet over voldoende vermogen beschikken voor voldoening van de terugvordering. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de echtgenoot van [appellante] over voldoende vermogen beschikt om de terugvordering te voldoen, waardoor geen toepassing gegeven kan worden aan de mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling toe te kennen als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir.
3.4.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Daarbij is van belang dat op grond van artikel 3 van de Awir gelezen in samenhang met artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de echtgenoot van een belanghebbende als partner wordt aangemerkt. Dat [appellante] en haar echtgenoot niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, doet daar niet aan af. De rechtbank heeft in dit kader terecht overwogen dat de wetgever daaraan in dit verband geen gevolgen heeft verbonden. Bovendien volgt uit artikel 33 van de Awir dat haar echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk is voor het verschuldigd bedrag van de terugvordering, zodat de Belastingdienst/Toeslagen ook van hem terugbetaling kan vorderen. Bij de beoordeling van de vraag of voldoende vermogen beschikbaar is om de terugvordering te voldoen heeft de Belastingdienst/Toeslagen dan ook terecht het spaargeld van de echtgenoot van [appellante] betrokken.
Uit artikel 7, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir volgt dat indien voldoende vermogen beschikbaar is, dat vermogen moet worden gebruikt om de terugvordering mee te voldoen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het bepalen van de omvang van het vermogen dan ook geen rekening hoeven houden met het feit dat, zoals [appellante] stelt, het spaargeld bedoeld is voor andere doeleinden, zoals zorgkosten en als oudedagsvoorziening. Ook de omstandigheid dat hun maandinkomen als gevolg van hoge zorgkosten onvoldoende is, zoals [appellante] betoogt, is geen omstandigheid die de Belastingdienst/Toeslagen bij zijn beoordeling heeft hoeven betrekken reeds omdat de wet geen mogelijkheid biedt om zorgkosten te betrekken bij het bepalen van de omvang van de betalingscapaciteit dan wel de omvang van het vermogen.
Overigens heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting toegelicht dat een deel van het bedrag van de terugvordering, zoals [appellante] ook stelt, inmiddels is verrekend met later toegekende toeslagen als gevolg waarvan het maandbedrag is verlaagd naar € 185,00. [appellante] is hierover volgens de dienst, anders dan zij betoogt, geïnformeerd.
Nu vaststaat dat ten tijde van het bestreden besluit voldoende vermogen aanwezig was om de terugvordering te voldoen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om toekenning van een persoonlijke betalingsregeling heeft mogen afwijzen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
674. BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 3
1. Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
[..]
Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Artikel 28
1. De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
[..]
Artikel 31
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Artikel 33
1. De partner van de belanghebbende is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering, daaronder begrepen de in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede de kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel. De partner is niet aansprakelijk voor een aan de belanghebbende opgelegde bestuurlijke boete, tenzij het belopen daarvan mede aan hem is te wijten.
[..]
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 5a
1. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot; [..]
b. de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
[..]
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 7
[..]
4. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst/Toeslagen het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.
5. Een betalingsregeling als bedoeld in het vierde lid wordt niet toegestaan indien de belanghebbende of de in dat lid bedoelde partner over voldoende vermogen in de zin van artikel 12 van de Uitvoeringregeling Invorderingswet 1990 beschikken voor de voldoening van de terugvordering, met dien verstande dat bevoorrechte schulden op het vermogen in mindering worden gebracht. [..]