ECLI:NL:RVS:2018:3030

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
201706910/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek New York Pizza te Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 juli 2017 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft beoordeeld. Appellanten hebben herhaaldelijk verzocht om handhavend op te treden tegen New York Pizza, gelegen aan de Laan van Meerdervoort 421 te Den Haag, vanwege overlast door geluid, stank en trillingen. Het college heeft deze verzoeken in verschillende besluiten afgewezen, met als argument dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwd verzoek rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van 14 september 2016 ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 23 maart 2017 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

In hoger beroep is enkel het besluit van 14 september 2016 aan de orde. Appellanten stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet handhavend hoefde op te treden. Zij betogen dat de rechtbank hun argumenten over de ernstige overlast die zij ondervinden door bakluchten en benzinedampen niet serieus heeft genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 juli 2018 behandeld. De Afdeling concludeert dat het college voldoende onderzoek heeft verricht naar de gestelde geurhinder en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich op de onderzoeksresultaten mocht baseren. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201706910/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juli 2017 in zaken nrs. 16/8480 en 17/2860 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluiten van 28 april 2016 en 14 juni 2016 heeft het college het verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen overlast afkomstig van New York Pizza aan de Laan van Meerdervoort 421 te Den Haag (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2016 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 december 2016 heeft het college een wederom door [appellanten] ingediend verzoek om handhavend optreden tegen New York Pizza afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellanten] tegen het besluit van 14 september 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [appellanten] tegen het besluit van 21 maart 2017 (lees: 23 maart 2017) ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op hun bezwaar tegen het besluit van 6 december 2016 met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2018, waar [appellanten], beiden in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.N. Goudswaard, D. Goker, E. Pardoen en M. Jansen, zijn verschenen. Voorts is New York Pizza, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.    [appellanten] hebben het college op 18 mei en 3 juni 2015 verzocht om handhavend op te treden tegen New York Pizza op het perceel vanwege geluid- en stankoverlast en trillinghinder door onder meer het gebruik van de oven, het bakken van pizza’s, het dichtslaan van de koelceldeur, het starten van bezorgscooters en een benzinelucht door het stallen van scooters in het pand.
Bij besluit van 28 april 2016 heeft het college dit verzoek voor zover het betreft geluid, trilling en de geur van pizza’s en deeg afgewezen. Bij besluit van 14 juni 2016 heeft het college ook het verzoek om handhavend optreden voor zover het betreft de geur van olie- dan wel benzinedampen afgewezen.
[appellanten] hebben daarna het college opnieuw verzocht om handhavend op te treden tegen New York Pizza. Dit verzoek is door het college bij besluit van 6 december 2016 afgewezen, omdat het verzoek wegens het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden dient te worden aangemerkt als een herhaald verzoek om handhavend optreden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Deze besluiten zijn door het college met de besluiten op bezwaar van 14 september 2016 en 23 maart 2017 in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit op bezwaar van 14 september 2016 rechtmatig is, maar heeft het besluit van 23 maart 2017 vernietigd omdat volgens haar geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
2.    In hoger beroep is slechts het besluit op bezwaar van 14 september 2016 in geding.
Ter zitting bij de Afdeling hebben [appellanten] gesteld dat hun hoger beroep slechts ziet op geur.
3.    [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college onder verwijzing naar verschillende artikelen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de Activiteitenregeling) terecht geen aanleiding heeft hoeven zien handhavend op te treden tegen New York Pizza. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte hun argumenten en waarnemingen dat zij in hun woning ernstige overlast ondervinden vanwege bakluchten en benzinedampen ter zijde geschoven. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat al hun waarnemingen onbruikbaar zijn. Volgens [appellant A] wordt door het college niet adequaat gereageerd op hun meldingen over overlast. Als er dan wel een keer adequaat wordt gereageerd, dan hebben ook toezichthouders van de Omgevingsdienst Haaglanden bij die controles aangegeven dat zij wel degelijk geur roken.
3.1.    Slechts wanneer sprake is van handelen in strijd met een wettelijk voorschrift, bestaat er een bevoegdheid voor het college om handhavend op te treden. Niet in geschil is dat New York Pizza op het perceel valt onder de werking van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Het college heeft de in de besluiten genoemde artikelen 2.7a en 3.132 van het Activiteitenbesluit en artikel 3.103 van de Activiteitenregeling daarom terecht als uitgangspunt gebruikt bij de beantwoording van de vraag of in dit geval een bevoegdheid bestaat tot handhavend optreden.
Uit de gedingstukken blijkt dat toezichthouders van de Omgevingsdienst Haaglanden naar aanleiding van klachten van [appellanten] over geurhinder diverse controles hebben uitgevoerd bij New York Pizza, een onderzoek hebben verricht naar de op het perceel aanwezige ontgeuringsinstallatie en een rookproef hebben gedaan.
De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het college voldoende en toereikend onderzoek heeft verricht naar de gestelde geurhinder vanwege baklucht en benzinedampen en voorts dat het college zich op die onderzoeksresultaten heeft mogen baseren. Gelet op de diverse controles en onderzoeken kan, anders dan [appellanten] betogen, niet staande worden gehouden dat door de Omgevingsdienst Haaglanden niet adequaat is gereageerd op hun meldingen van overlast. Daarbij is van belang dat uit een onderzoek van 30 november 2015, waarbij de afzuiging en het overige deel van de ontgeuringsinstallatie is gecontroleerd, is gebleken dat New York Pizza beschikt over een doelmatig functionerende ontgeuringsinstallatie. Verder is op 30 november 2015 een rookproef uitgevoerd, waarbij blijkens het verhandelde ter zitting een deel van het verlaagde plafond in het pand op het perceel is verwijderd om rook met een citroengeur tussen het vrije deel van het plafond en het oorspronkelijke plafond te brengen om na te gaan of er een lekkage optreedt vanuit het afvoerkanaal naar de woning van [appellanten]. Tijdens en direct na de rookproef is geen rook dan wel een citroengeur in de woning van [appellanten] waargenomen. Dat, zoals [appellanten] stellen, na 24 uur wel een citroengeur waarneembaar was in hun woning, viel naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet te verwachten. Het college acht dat dan ook onwaarschijnlijk. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor zover het betreft de geur van benzine geen grondslag bestond om handhavend op te treden. Toezichthouders van de Omgevingsdienst Haaglanden hebben met [appellanten] afgesproken dat bij klachten hierover contact zou worden opgenomen met de Omgevingsdienst zodat direct daarop gecontroleerd zou kunnen worden. Er zijn tot en met het besluit op bezwaar van 14 september 2016 geen klachten over benzinelucht gemeld.
De Afdeling concludeert dat toezichthoudende ambtenaren weliswaar drie maal een lichte tot goed waarneembare geur van pizzadeeg hebben geroken, maar gelet op de hierboven naar aanleiding daarvan verrichte onderzoeken, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college terecht heeft geconcludeerd dat daardoor niet de artikelen 2.7a en 3.132 van het Activiteitenbesluit en artikel 3.103 van de Activiteitenregeling zijn overtreden. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare geurhinder door de geur van pizzadeeg en baklucht.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
374.