201805627/1/V3.
Datum uitspraak: 17 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2018 in zaken nrs. NL18.11337, NL18.11343, NL18.11344, NL18.11345 en NL18.11346 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 14 juni 2018 zijn de vreemdelingen in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 2 juli 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij daarbij de Afdeling verzocht hun schadevergoeding toe te kennen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag over het voortzetten van de onrechtmatig geoordeelde werkwijze die de staatssecretaris hanteert bij het staandehouden, overbrengen en ophouden van rechtmatig verblijvende Dublinclaimanten heeft de Afdeling bij uitspraak van 4 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2933, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt. 2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen verder in hoger beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 14 juni 2018 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de bewaring van de vreemdelingen reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdelingen wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 14 juni 2018 tot 20 juni 2018, de dag waarop de bewaring is opgeheven.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2018 in zaken nrs. NL18.11337, NL18.11343, NL18.11344, NL18.11345 en NL18.11346;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen gegrond;
IV. kent aan de vreemdelingen een vergoeding toe van in totaal € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizendvier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Hent w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2018
638-839.