ECLI:NL:RVS:2018:3006

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
201806938/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 17 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 juli 2018 het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag van een vreemdeling voor verlenging van zijn verblijfsvergunning af te wijzen, had vernietigd. De rechtbank had bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling moest nemen.

De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zou blijven. Daarom zag hij geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek van de staatssecretaris af.

Daarnaast had de vreemdeling ook een verzoek ingediend om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist. Aangezien het verzoek van de staatssecretaris werd afgewezen, was de staatssecretaris verplicht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen en was het hem verboden om de vreemdeling uit te zetten totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter wees ook dit verzoek van de vreemdeling af als kennelijk ongegrond.

De staatssecretaris werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201806938/2/V3.
Datum uitspraak: 17 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en [de vreemdeling] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 juli 2018 in zaak nr. 16/29097 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de staatssecretaris en de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Het verzoek van de staatssecretaris
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
1.1.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Gelet hierop en op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Het verzoek van de vreemdeling
3.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
3.1.    Omdat het verzoek van de staatssecretaris wordt afgewezen, dient de staatssecretaris ingevolge de aangevallen uitspraak binnen acht weken na verzending daarvan een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en is het hem verboden de vreemdeling uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Er bestaat gelet hierop geen aanleiding om vooruitlopend op dit nog te nemen besluit een voorlopige voorzienig te treffen met een strekking als door de vreemdeling verzocht. Het beroep van de vreemdeling heeft ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het nieuwe besluit, tenzij de vreemdeling daarbij onvoldoende belang heeft.
4.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
5.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst de verzoeken af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Nienhuis
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2018
205.