ECLI:NL:RVS:2018:3005
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na afwijzing uitzettingsverzoek
Op 17 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van haar aanvraag om uitzetting krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 19 januari 2017 een aanvraag ingediend om haar uitzetting achterwege te laten, welke aanvraag door de staatssecretaris was afgewezen. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 23 maart 2017 ongegrond verklaard.
De vreemdeling had vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 6 augustus 2018 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak ging de vreemdeling in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.J.M. Nijholt. In het hogerberoepschrift werden argumenten aangevoerd die volgens de vreemdeling tot vernietiging van de eerdere uitspraak moesten leiden.
De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De rechter concludeerde dat de vragen die in het hoger beroep naar voren waren gebracht, niet in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord hoefden te worden. Daarom werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.