ECLI:NL:RVS:2018:3005

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
201806959/1/V1 en 201806959/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na afwijzing uitzettingsverzoek

Op 17 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van haar aanvraag om uitzetting krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 19 januari 2017 een aanvraag ingediend om haar uitzetting achterwege te laten, welke aanvraag door de staatssecretaris was afgewezen. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 23 maart 2017 ongegrond verklaard.

De vreemdeling had vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 6 augustus 2018 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak ging de vreemdeling in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.J.M. Nijholt. In het hogerberoepschrift werden argumenten aangevoerd die volgens de vreemdeling tot vernietiging van de eerdere uitspraak moesten leiden.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De rechter concludeerde dat de vragen die in het hoger beroep naar voren waren gebracht, niet in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord hoefden te worden. Daarom werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201806959/1/V1 en 201806959/2/V1.
Datum uitspraak: 17 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 augustus 2018 in zaak nr. 17/10426 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar uitzetting krachtens artikel 64 van de Vw 2000 achterwege te laten, afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. De Vink
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2018
154.