201705662/1/A1.
Datum uitspraak: 12 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Tumbler Investments B.V., gevestigd te Uitgeest,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2017 in zaak nr. 17/297 in het geding tussen:
Tumbler Investments B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft het college geweigerd Tumbler Investments B.V. (hierna: Tumbler) een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een reclameobject (hierna: het project) op het perceel Oosterwerf 7 te Uitgeest (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 december 2016 heeft het college het door Tumbler daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2016 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering daarvan.
Bij uitspraak van 6 juni 2017 heeft de rechtbank het door Tumbler daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Tumbler hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2018, waar Tumbler, vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door I.A.A. van Hooff, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Tumbler heeft op 11 april 2016 bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisering van de reclame-uiting "Oosterwerf.nl" die geplaatst is op het perceel. Volgens de aanvraag bestaat de reclame-uiting uit witte aluminium letters met RGB-LED verlichting. De letters zijn 1,48 meter hoog en beslaan een breedte van 13 meter. Zij staan in een groenstrook langs de rijksweg A9.
2. Het college heeft in het besluit van 7 december 2016 aan de weigering ten grondslag gelegd dat het project niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het heeft daartoe verwezen naar een negatief advies van de welstandscommissie Stichting Mooi Noord-Holland (hierna: de welstandscommissie) van 9 mei 2016, dat in bezwaar is aangevuld met een advies van 17 november 2016. De welstandscommissie heeft blijkens laatstgenoemd advies het project getoetst aan de gebiedsgerichte welstandscriteria voor "Gebied 4, Bedrijventerrein noord/noordoost" in de Welstandsnota Uitgeest 2011 (hierna: de Welstandsnota), alsmede aan de objectgerichte welstandscriteria in het Reclamebeleid Uitgeest 2012 (hierna: het reclamebeleid). De plaatsing van de reclame-uiting aan de rand van het bedrijventerrein aan de A9 voldoet volgens de welstandscommissie niet aan de criteria voor losse objecten, zoals neergelegd in het reclamebeleid. Op grond daarvan dienen losstaande reclameobjecten te worden geplaatst bij de hoofdentree van het bedrijf, waardoor verrommeling van de openbare ruimte wordt voorkomen. Door de voorgestelde plaatsing langs de rand van de A9 staat het object volgens het welstandsadvies los van de bebouwingswand en heeft het geen relatie met de panden. Dat weegt volgens de welstandscommissie zwaar omdat de Welstandsnota juist voor de rand langs de snelweg extra aandacht voor de vormgeving vereist. De afmetingen voldoen voorts niet aan het reclamebeleid omdat voor losstaande reclameobjecten geldt dat deze maximaal 3,5 m hoog en 2 m breed mogen zijn. Wat betreft de kleurstelling heeft de commissie opgemerkt dat de reclame-uiting in elke gewenste kleur verlicht kan worden, en het reclamebeleid fluorescerende kleuren verbiedt. Volgens de commissie is door de gekozen vorm van verlichting geen harmonie of samenhang met de omgeving aangebracht en staat het object daarom ook in figuurlijke zin los van zijn omgeving. De welstandscommissie is aldus tot de conclusie gekomen dat het project niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Het college is blijkens het besluit niet bereid om de vergunning ondanks het negatieve welstandsadvies met toepassing van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verlenen. Het is niet bereid om van het geldende reclamebeleid af te wijken.
De rechtbank heeft in het door Tumbler in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor vernietiging van het besluit.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Tumbler betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte heeft gevolgd in het standpunt dat het project in strijd is met het in de gemeente geldende reclamebeleid. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat deze reclame-uiting een geheel nieuwe vorm van reclame betreft, waarop het geldende reclamebeleid niet ziet. Volgens Tumbler had het college dit reclamebeleid daarom niet aan het besluit ten grondslag mogen leggen, maar had het de aanvraag aan de gemeenteraad moeten voorleggen, zodat de raad alsnog een standpunt had kunnen innemen over de aanvaardbaarheid van deze specifieke nieuwe reclame-uiting.
4.1. De gemeenteraad van Uitgeest heeft bij besluit van 28 juni 2012 het reclamebeleid vastgesteld. In dit besluit is expliciet bepaald dat dit beleid dient ter vervanging van hetgeen in de Welstandsnota is opgenomen over reclame.
4.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het reclamebeleid geen gelding heeft voor de reclame-uiting zoals hier aan de orde. Zij heeft terecht overwogen dat het reclamebeleid expliciet voorziet in beleidsoverwegingen op het gebied van reclameobjecten in relatie tot de redelijke eisen van welstand. Het gaat hier om een reclameobject. Dat het, zoals Tumbler betoogt, gaat om een naar zij stelt nieuw soort reclame, omdat in dit geval meerdere bedrijven via een gemeenschappelijke website de krachten hebben gebundeld en zij voor het gemeenschappelijke doel reclame maken, maakt niet dat het reclamebeleid daarop niet van toepassing is. Die omstandigheid is voor de gelding van het reclamebeleid, waaraan ook in het kader van welstand wordt getoetst, niet relevant.
Voor zover Tumbler betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat deze wijze van reclame maken verrommeling juist tegengaat omdat minder afzonderlijke reclame-uitingen nodig zijn, heeft het college onweersproken gesteld dat de afzonderlijke bedrijven op het bedrijventerrein nog altijd ook eigen reclame-uitingen bij de bedrijven aanwezig hebben, zodat van dit effect niet is gebleken.
De conclusie is dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het reclamebeleid in dit geval niet op juiste wijze is toegepast. Nu voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het college noopten om van het reclamebeleid af te wijken, heeft de rechtbank het besluit van 7 december 2016 terecht in stand gelaten.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Borman w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018
641. BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…).
Artikel 2.2, eerste lid:
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(…);
h. op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats,
(…);
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10, eerste lid:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…);
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(…).
Woningwet
Artikel 12a, eerste lid:
De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.