ECLI:NL:RVS:2018:2941

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
201709617/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 20 oktober 2016 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. De staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 19 april 2017 gegrond, maar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde het beroep van de vreemdelingen ongegrond in haar uitspraak van 3 november 2017. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.Th. van Alkemade, gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 september 2018 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdelingen slaagde, omdat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming was met zijn nieuwe vaste gedragslijn. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 19 april 2017 alsnog gegrond. Dit besluit werd vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen en de referent, die in totaal € 1.503,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 september 2018.

Uitspraak

201709617/1/V1.
Datum uitspraak: 7 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarig kind (hierna: de vreemdelingen), en [de referent]
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 november 2017 in zaak nr. 17/5648 in het geding tussen:
de vreemdelingen (lees: de vreemdelingen en de referent)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen en de referent gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen en de referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en de referent, vertegenwoordigd door mr. P.Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen en de referent hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Grief 1 kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508, heeft de Afdeling overwogen dat artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet in de weg staat aan de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen. In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1509, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden is een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document zonder meer te beschouwen als bewijs van een rechtsgeldig huwelijk.
3.    De Afdeling heeft de in grief 2 opgeworpen rechtsvragen over het bewijzen van de gestelde identiteit van de vreemdelingen en hun gestelde familierelatie met de referent beantwoord in de onder 2. vermelde uitspraken. Omdat uit deze uitspraken volgt dat deze grief in zoverre slaagt, beoordeelt de Afdeling het besluit in het licht van de in die uitspraken weergegeven nieuwe vaste gedragslijn van de staatssecretaris. Uit het besluit volgt niet dat de staatssecretaris overeenkomstig zijn nieuwe vaste gedragslijn onofficiële documenten heeft betrokken of bereid was onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of de vreemdelingen hun identiteit en de gestelde familierelatie met de referent aannemelijk hebben gemaakt. De staatssecretaris heeft dus ondeugdelijk gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn.
De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdelingen en de referent voor het overige aanvoeren, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 april 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
5.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdelingen en de referent heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht, bestaat geen grond te bepalen dat de staatssecretaris aan de vreemdelingen en de referent het griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 november 2017 in zaak nr. 17/5648;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 19 april 2017, V-nummers [...] en [...];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen en de referent in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. De Keizer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2018
716.