ECLI:NL:RVS:2018:2921

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
201710039/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Valburg en de gevolgen voor agrarische bedrijfsvoering

Op 5 september 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1], Valburg". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Overbetuwe op 24 oktober 2017, voorziet in een functiewijziging van agrarische bestemming naar wonen. De appellant, een agrarisch ondernemer, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor geuroverlast van de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen en belemmeringen voor zijn bedrijfsvoering. De Afdeling heeft de zaak op 15 augustus 2018 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als de raad vertegenwoordigd waren.

De appellant betoogde dat de afstand tussen zijn veestal en de bestaande bedrijfswoning niet voldoet aan de wettelijke eisen, wat zou leiden tot een beperking van zijn bedrijfsvoering. De raad stelde echter dat de afstand van 39 meter tussen de veestal en de bedrijfswoning binnen de wettelijke normen valt, en dat er geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering zullen ontstaan. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad van een onjuiste locatie van het emissiepunt is uitgegaan en dat de bestaande situatie geen verandering ondergaat door het nieuwe bestemmingsplan.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de beleidsruimte van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de afweging van belangen in het kader van de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201710039/1/R1.
Datum uitspraak: 5 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Valburg, gemeente Overbetuwe,
appellant,
en
de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1], Valburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2018, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C. Rissewijck en mr. M.J.G.P. van Gent-Janssen, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan heeft betrekking op het perceel [locatie 1] in Valburg. Het plan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van [partij] om de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Het plan voorziet daarom in een functiewijziging van de bestemming "Agrarisch" naar "Wonen". Voorts wordt de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en daarvoor in de plaats komt een nieuwe vrijstaande woning. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en wordt omgezet in een burgerwoning (hierna: bestaande bedrijfswoning).
2.    [appellant] oefent aan de [locatie 2] in Valburg een agrarisch melkrundveebedrijf uit ten zuiden van het plangebied. Hij vreest voor klachten over geuroverlast van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen en voor belemmeringen van zijn bedrijfsvoering.
3.    In geschil is uitsluitend of de afstand van de bestaande bedrijfswoning tot het agrarisch bedrijf van [appellant] zodanig is dat belemmeringen voor de bedrijfsvoering van [appellant] kunnen ontstaan, waardoor het plan niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.
Toetsingskader
4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Strijd met een goede ruimtelijke ordening/belemmering bedrijfsvoering
5.    [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en zal leiden tot beperking van zijn bedrijfsvoering vanwege geurhinder die de toekomstige bewoners van het plangebied zullen ervaren van zijn agrarisch bedrijf. Hij voert hiertoe aan dat tussen zijn in 2008 gebouwde veestal (hierna: veestal) en de bestaande bedrijfswoning aan de [locatie 1] een afstand ligt van 37 m en dat daarmee niet wordt voldaan aan de minimale afstand van 50 m. [appellant] vreest dat hij als gevolg hiervan zijn agrarisch bedrijf naar elders moet verplaatsen. [appellant] voert verder aan dat de bestemming van het perceel [locatie 1] ten onrechte is gewijzigd van "Agrarisch" naar "Wonen".
5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet zal leiden tot beperkingen van de bedrijfsvoering van [appellant], aangezien wordt voldaan aan de wettelijk gestelde afstanden.
5.2.    Artikel 3.111 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) luidt als volgt:
"1 De artikelen 3.112 tot en met 3.129 zijn van toepassing op het houden van landbouwhuisdieren.
2 De artikelen 3.112 tot en met 3.126 zijn niet van toepassing op inrichtingen waar minder dan 10 schapen, 5 paarden, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren worden gehouden."
5.3.    Volgens de zogenoemde meldingstoets van 22 mei 2017 van de Omgevingsdienst Regio Arnhem worden in het bedrijf van [appellant] melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, vrouwelijk jongvee tot 2 jaar en fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar gehouden. [appellant] heeft dit ter zitting bevestigd. Nu deze rundveehouderij niet onder de in artikel 3.111, tweede lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen ondergrens valt, moet de regeling van paragraaf 3.5.8 (artikelen 3.112 tot en met 3.129) van het Activiteitenbesluit in acht worden genomen.
5.4.    Voor de dieren van [appellant] is bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor vastgesteld, zodat in beginsel moet worden uitgegaan van de afstanden genoemd in de artikelen 3.117 en 3.119 van het Activiteitenbesluit.
Artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit luidt als volgt:
"1 Het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor vindt niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging:
a. minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, of
b. minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
[…]"
In artikel 3.121 van het Activiteitenbesluit is het volgende geregeld:
"De geurbelasting, bedoeld in deze paragraaf, wordt bepaald en de afstanden, bedoeld in deze paragraaf, worden gemeten op de wijze die in de regeling op grond van artikel 10 van de Wet geurhinder en veehouderij is vastgesteld."
Artikel 10 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) luidt als volgt:
"Bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, regels gesteld over de wijze waarop:
a. de geurbelasting, bedoeld in artikel 3, wordt bepaald;
b. de afstand, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, wordt gemeten."
Artikel 4, eerste lid, van de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: Rgv) luidt:
"De afstand, bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid, van de wet wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt."
Onder een emissiepunt wordt in artikel 1 van de Rgv verstaan:
"punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten:
a. het geheel overdekt dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht; of
b. het overdekte gedeelte van het gedeeltelijk overdekt dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht."
Artikel 3.119 van het Activiteitenbesluit luidt:
"1 Onverminderd de artikelen 3.115 tot en met 3.117 is het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf verboden, indien na de oprichting, uitbreiding of wijziging de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object:
a. minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen, of
b. minder dan 25 meter bedraagt, indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.
[…]"
In artikel 1.1, lid 1, van het Activiteitenbesluit wordt een geurgevoelig object als volgt omschreven:
"geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;"
Artikel 1 van de Wgv luidt:
"gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, […]"
5.5.    De bestaande bedrijfswoning is een geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv en is gelegen buiten de bebouwde kom. Dit betekent dat uitgegaan moet worden van de afstanden in de artikelen 3.117, eerste lid, aanhef en onder b, en 3.119, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Met betrekking tot de afstandsnorm van 50 m overweegt de Afdeling dat indien tussen een veehouderij en een geurgevoelig object de in het Activiteitenbesluit genoemde afstand wordt aangehouden, in beginsel mag worden aangenomen dat bij het geurgevoelige object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
De raad heeft toegelicht dat het emissiepunt zich achter in de stal bevindt en dat vanaf dat punt een afstand van 50 m tot de bestaande bedrijfswoning wordt gemeten. Voorts bedraagt de afstand van de gevel van de veestal tot de gevel van de bestaande bedrijfswoning 39 m, aldus de raad. [appellant] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de dieren ook in het voorste deel van de stal verblijven en dat de stal aan de linkerzijde open is, zodat vanaf een kortere afstand een relevante hoeveelheid geur buiten de stal kan treden en daarmee niet wordt voldaan aan de afstand van 50 m.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de raad van een onjuiste locatie van het emissiepunt is uitgegaan. Zij betrekt daarbij dat volgens de bouwtekening behorende bij de aanvraag om vergunning voor de stal, [appellant] zijn vee achter in de stal houdt en zich op dat punt, aan de linker achterzijde van de stal, een deur bevindt. Het standpunt van [appellant] dat de feitelijk bestaande situatie anders is en de stal aan de linkerzijde open is, maakt dit niet anders. Daarbij is van belang dat het plan, voor zover hier van belang, slechts de wijziging van de woning op het perceel [locatie 1] van bedrijfswoning in burgerwoning mogelijk maakt. Het betreft een bestaande situatie, aangezien het plan het niet mogelijk maakt om op kortere afstand van het perceel van [appellant] bebouwing op te richten. Aan de woning op het perceel [locatie 1] komt in dit geval niet meer bescherming toe dan toen deze nog als bedrijfswoning was bestemd. Voor zover de stal, zoals [appellant] stelt, aan de linkerzijde open is en daarmee in strijd met het Activiteitenbesluit wordt gehandeld, is ook thans al sprake van overtreding van het Activiteitenbesluit en brengt het plan daarin geen verandering.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan - dat gelet op het vorenstaande geen gevolgen heeft voor de exploitatie van de rundveehouderij van [appellant] - niet zal leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering.
Het betoog faalt.
5.6.    Ten aanzien van de niet nader gemotiveerde stelling van [appellant] dat aan het perceel [locatie 1] ten onrechte een woonbestemming is toegekend, ziet de Afdeling gelet op hetgeen in 5.5 is overwogen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een woonbestemming aan het perceel heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
Alternatief: verplaatsing bedrijfswoning
6.    [appellant] betoogt dat de bedrijfswoning aan de [locatie 1] verplaatst moet worden. Hiertoe voert hij aan dat de bedrijfswoning zich in een slechte staat bevindt en dat nieuwbouw beter past, waarbij de woning met 25 m verplaatst dient te worden.
6.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat er geen ruimte is voor verplaatsing van de bestaande bedrijfswoning, aangezien aan de noordkant van het plangebied op basis van een inrichtingsplan dat in het kader van het plan is gemaakt, in een elzenbos wordt voorzien. Het realiseren van het elzenbos is volgens de plantoelichting gezien de ruimtelijke relevantie noodzakelijk voor de bestemmingswijziging. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de betrokken belangen, verplaatsing van de bedrijfswoning niet is gerechtvaardigd. Het betoog faalt.
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2018
195-877.