ECLI:NL:RVS:2018:290

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
201703741/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan te Zaandam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 29 maart 2017 het beroep van [appellant] tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad ongegrond heeft verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 8 juli 2016, betreft de bouw van een woning en een vrijstaande berging op een perceel in Zaandam, waar de activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, ondanks de bezwaren van [appellant] over de aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Tijdens de zitting op 21 november 2017 hebben de betrokken partijen hun standpunten toegelicht. [appellant] betoogde dat het college niet adequaat had gereageerd op zijn zienswijze en dat de vergunning onterecht was verleend, omdat deze in strijd zou zijn met gemeentelijke beleidsregels en de Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het college de vergunning op basis van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) terecht heeft verleend, omdat de bouwplannen passen binnen de mogelijkheden die de beleidsregels bieden.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning in redelijkheid kon worden verleend en dat de belangen van [appellant] niet zwaarder wogen dan de belangen van de vergunninghoudster. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201703741/1/A1.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2017 in zaak nr. 16/3913  in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2016 heeft het college, voor zover hier van belang, aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan met betrekking tot het perceel [locatie 1] te Zaandam (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 29 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghoudster] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, M. van Zorgen en N. Esman, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam, en [gemachtigde] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    De omgevingsvergunning is blijkens het besluit van 8 juli 2016 en het daarbij behorende aanvraagformulier met bouwtekening van 15 september 2015 verleend voor de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande, kleinere woning, alsmede voor de bouw van een vrijstaande berging en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik als erf van de gronden behorend bij de voorziene woning.
Vast staat dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Van Spoorbrug tot sluis" de gronden waarop de woning is voorzien, zijn bestemd voor "Woondoeleinden" en "Bedrijfsdoeleinden" en dat de berging en het erf zijn voorzien op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Naar voorts vast staat is het plan in strijd met het bestemmingsplan omdat wat betreft de voorziene woning het bouwvlak zal worden overschreden en omdat binnen de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" alleen bedrijven zijn toegestaan. Om het plan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
[appellant] woont op het perceel [locatie 2]. Hij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning omdat, naar gesteld, met de realisering van het plan zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast.
Het hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft gereageerd op de zienswijze die hij naar voren heeft gebracht over het ontwerpbesluit tot omgevingsvergunningverlening voor een eerder plan voor woningbouw op het perceel. Dit betoog faalt. Met de intrekking van de vergunningaanvraag voor dat plan bestond er voor het college geen reden meer om op die zienswijze te reageren. Dat een dergelijke reactie voor [appellant], naar gesteld, van belang zou zijn geweest met het oog op het naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerpbesluit tot omgevingsvergunningverlening voor het onderhavige plan maakt dat, wat daarvan zij, niet anders.
3.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat onduidelijk is waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, nu de voorziene woning twee huisnummers heeft, namelijk [locatie 1] en [locatie 3], faalt eveneens. Het was [appellant] duidelijk op welk perceel de verleende omgevingsvergunning betrekking had en waartoe deze vergunning strekte. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat [appellant] door de ontstane verwarring over het huisnummer van de woning niet in zijn belangen is geschaad, nu hij tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht en beroep heeft ingesteld.
4.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat de realisering van de voorziene woning en berging onevenredige nadelige gevolgen voor hem heeft, nu daardoor het vrije uitzicht vanuit zijn woning op de rivier De Zaan zal verdwijnen en het open en ruimtelijke karakter van de omgeving zal worden aangetast. Bovendien is het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd met het gemeentelijke beleid, neergelegd in het stuk Beleidsregels Afwijken van bestemmingsplannen en beheersverordeningen Wabo Zaanstad 2010 (hierna: de beleidsregels). Volgens de beleidsregels is afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van woningbouw alleen mogelijk als dat in het algemeen belang is en andere belangen zich daartegen niet verzetten. Aan deze voorwaarden is niet voldaan, aldus [appellant]. Het verlenen van de omgevingsvergunning is volgens [appellant] ook in strijd met de Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012 (hierna: de nota), omdat volgens de nota in een situatie als hier aan de orde maatwerk moet worden verricht en het college dat niet heeft gedaan.
4.1.     De stelling van [appellant] dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met de beleidsregels volgt de Afdeling niet. Volgens de beleidsregels is een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo mogelijk voor (bouw)plannen ten behoeve van woningbouw. Daarvan is hier sprake. De stelling van [appellant] dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met de nota volgt de Afdeling evenmin. De nota ziet op mogelijkheden voor uitbreiding van een woning en bijbehorende bouwwerken. Uit de nota volgt dat het college bereid is mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan voor het bouwen van een nieuwe woning na sloop van een bestaande woning waarbij het bouwvlak verschuift, wanneer dat niet leidt tot inbreuk op de ruimtelijke samenhang van het ensemble, onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld, de bezonningssituatie op de aangrenzende percelen en de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de belendende percelen, hetgeen maatwerk vereist. Het college heeft maatwerk verricht door te onderzoeken of de woning ter plekke ruimtelijk aanvaardbaar is. Volgens de ruimtelijke onderbouwing van januari 2016, die het college aan zijn besluit van 8 juli 2016 ten grondslag heeft gelegd, is het gebied rond het perceel in de ruimtelijke structuurvisie "Zichtbaar Zaans" aangeduid als ‘stadslint’ en past een woning in het beschreven profiel daarvan. [appellant] heeft dat niet bestreden. Bovendien heeft het college onweersproken gesteld dat de nieuwe woning, die op vrijwel dezelfde plek komt te staan als de bestaande woning, aansluit bij de andere woningen in de omgeving wat betreft schaal en maat. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in redelijkheid het belang van [appellant] bij het behoud van een vrij uitzicht op de rivier De Zaan en van het open en ruimtelijke karakter van de omgeving had moeten laten prevaleren. De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
163-757.