ECLI:NL:RVS:2018:2897

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
201709539/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning en bijbehorende bouwwerken in Almkerk

In deze zaak heeft [appellant] op 13 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport en een overkapping op zijn perceel in Almkerk. Het perceel is bestemd voor bedrijfsdoeleinden, maar de aanvraag is in strijd met het geldende bestemmingsplan. [appellant] stelde dat er van rechtswege een omgevingsvergunning was verleend omdat het college niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk, waarop hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2018 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. N.J.P. Scheek. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de carport en overkapping niet als bijbehorende bouwwerken konden worden aangemerkt, omdat deze functioneel verbonden zijn met de bedrijfswoning en niet met het hoofdgebouw, dat in dit geval het bedrijfsgebouw is. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij aanvragen om omgevingsvergunningen de functionele verbinding tussen bouwwerken en hoofdgebouwen goed te beoordelen, vooral in het kader van bestemmingsplannen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De relevante regelgeving werd in de uitspraak opgenomen, waaronder bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit omgevingsrecht.

Uitspraak

201709539/1/A1.
Datum uitspraak: 5 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almkerk, gemeente Woudrichem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 oktober 2017 in zaak nr. 17/5099 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem.
Procesverloop
[appellant] heeft op 13 juli 2016 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend.
[appellant] heeft bij brief van 17 juli 2017 beroep ingesteld wegens het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Bij uitspraak van 16 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.P. Scheek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op het perceel [locatie] te Almkerk (hierna: het perceel) bevindt zich een bedrijfsgebouw (kantoor) en een bedrijfswoning. Ingevolge het ter plaatse geldende wijzigingsplan "Buitengebied Woudrichem-wijzigingsplan [locatie]" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf- kantoor zonder baliefunctie met maximaal 12 werkplekken ten dienste van een bedrijf en een daarbij behorende garage ten behoeve van voertuigen en opslag".
[appellant] woont op het perceel en heeft op 13 juli 2016 een aanvraag eerste fase voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een carport en een overkapping op het perceel. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem". In geschil is evenmin dat het bedrijfsgebouw als hoofdgebouw moet worden aangemerkt en de bedrijfswoning als bijbehorend bouwwerk bij het bedrijfsgebouw. De carport en overkapping zullen worden gebouwd ten behoeve van de aanwezige bedrijfswoning.
Bij brief van 15 juli 2016 heeft het college [appellant] medegedeeld dat op de aanvraag van 13 juli 2016 de uitgebreide procedure van toepassing is. Bij brief van 2 september 2016 heeft het college verzocht om aanvulling van de aanvraag door overlegging van een ruimtelijke onderbouwing, hetgeen [appellant] in oktober 2016 heeft gedaan. Bij brief van 4 juni 2017 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld, waarbij hij heeft toegelicht dat een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, omdat het college niet binnen de gestelde termijn heeft beslist op zijn aanvraag om omgevingsvergunning. [appellant] heeft het college verzocht de van rechtswege verleende vergunning alsnog bekend te maken. Het college heeft bij brief van 29 juni 2017 te kennen gegeven dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is en dat een ontwerp van het besluit tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning ter inzage zal worden gelegd.
2.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de carport en overkapping bijbehorende bouwwerken zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, van de bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) behorende bijlage II, zodat het college bevoegd was om hiervoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen. [appellant] voert hiertoe aan dat de voorziene carport en overkapping weliswaar ten dienste van de bedrijfswoning zullen staan, maar dat uit de Nota van Toelichting bij het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 135) blijkt dat bouwwerken die functioneel ten dienste staan van een bedrijfswoning ook geacht moeten worden functioneel ten dienste te staan van het bedrijfsgebouw en dus aangemerkt moeten worden als een bijbehorend bouwwerk. Omdat in dat geval de in paragraaf 3.2 van de Wabo opgenomen reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van het besluit op deze aanvraag, had het college binnen acht weken op de aanvraag dienen te beslissen en nu het dat niet heeft gedaan is van rechtswege omgevingsvergunning verleend, aldus [appellant].
3.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de omschrijving van het begrip bijbehorend bouwwerk in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor volgt dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden dient te zijn met het hoofdgebouw. Daarvan is in dit geval geen sprake. Nu het gebruik van de voorziene carport en overkapping ten dienste van de bedrijfswoning zal staan, zijn deze bouwwerken functioneel verbonden met de bedrijfswoning, die niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat uit de Nota van Toelichting bij het Bor volgt dat bouwwerken die functioneel ten dienste staan van een bedrijfswoning ook geacht moeten worden functioneel ten dienste te staan van het bedrijfsgebouw en dus aangemerkt moeten worden als een bijbehorend bouwwerk. De door [appellant] in dit verband aangehaalde passage uit de Nota van Toelichting had betrekking op artikel 6, onderdeel b, van bijlage II bij het Bor, zoals dat gold tot 1 november 2014. In dat artikel had de wetgever uitsluitend voor vergunningvrij bouwen als bedoeld in het toen geldende artikel 2, onderdeel 3, onder a, van bijlage II bij het Bor bepaald dat een op het perceel aanwezige woning tevens als hoofdgebouw wordt aangemerkt. Nog daargelaten dat deze bepaling niet meer is opgenomen in thans geldende artikel 6 van bijlage II bij het Bor, heeft zij geen betrekking op toepassing van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2018
604. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:20b, eerste lid:
Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Artikel 4:20c, eerste lid:
Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Artikel 8:55f, eerste lid:
Tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege kan de belanghebbende beroep bij de bestuursrechter instellen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…).
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 3.7, eerste lid:
Deze paragraaf is van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
Artikel 3.9, eerste lid:
Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. (…)
Artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a:
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a.    een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1, eerste lid:
(…)
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
(…).
Artikel 4, aanhef en eerste lid:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Artikel 6:
Indien op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming of indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt het achtererfgebied bepaald door het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.
Artikel 6, zoals dat gold tot 1 november 2014:
Indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt:
a. bij de toepassing van artikel 2, onderdeel 3, en artikel 3, onderdelen 1 en 6, het achtererfgebied bepaald door het gebouw waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;
b. een op het perceel aanwezige woning voor de toepassing van artikel 2, onderdeel 3, onder a, tevens als hoofdgebouw aangemerkt.