ECLI:NL:RVS:2018:2881

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
201709890/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake dieptescreening politiegegevens in hoger beroep van de burgemeester van Utrecht

In deze zaak heeft de burgemeester van Utrecht hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2017. De rechtbank had in deze uitspraak een beslissing genomen over de kennisneming van bepaalde politiegegevens door de burgemeester. De burgemeester verzocht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om te bepalen dat alleen de Afdeling kennis mocht nemen van deze stukken, op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betrof twee dieptescreenings van de politie met betrekking tot twee wederpartijen, die handelden onder de naam [bedrijf].

De Afdeling heeft in haar overwegingen de belangen afgewogen. Enerzijds is er het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over relevante informatie voor het hoger beroep, en anderzijds het belang dat de bestuursrechter over alle benodigde informatie beschikt om de zaak zorgvuldig te kunnen afhandelen. De burgemeester had aangevoerd dat de kennisneming door partijen het algemeen belang en het belang van opsporing en strafrechtelijk optreden zou schaden.

De Afdeling oordeelde dat de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij B] in zijn geheel en de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij A], voor zover het betreft gegevens uit de justitiële documentatie, niet aan de partijen bekend gemaakt mochten worden. De burgemeester werd verzocht om binnen zeven dagen de relevante stukken aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2018.

Uitspraak

201709890/2/A3.
Datum beslissing: 21 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
de burgemeester van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2017 in zaak nr. 16/3414-E in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], handelend onder de naam [bedrijf], te Utrecht,
en
de burgemeester.
Procesverloop
De burgemeester heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2017 in zaak nr. 16/3414-E.
De burgemeester heeft twee gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft een zogeheten dieptescreening van de politie met betrekking tot [wederpartij A] en een dieptescreening van de politie met betrekking tot [wederpartij B].
Overwegingen
1.    De burgemeester heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    De burgemeester heeft ter motivering van het verzoek een beroep gedaan op de artikelen 7 en 19 van de Wet politiegegevens. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat het belang van opsporing en strafrechtelijk optreden zich verzet tegen verstrekking aan derden.
3.1.    Voor de tekst van de artikelen van de Wet politiegegevens wordt verwezen naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. Het enkele feit dat in deze artikelen een regeling omtrent geheimhouding van politiegegevens is opgenomen, betekent niet zonder meer dat gewichtige redenen aanwezig zijn als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb die beperking van de kennisneming rechtvaardigen. Deze regeling ontslaat de bestuursrechter niet van de verplichting om op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beoordelen of zodanig gewichtige redenen aanwezig zijn dat uitsluitend de bestuursrechter kennis mag nemen van overgelegde politiegegevens. Bij deze beoordeling dient gewicht te worden toegekend aan het uit de Wet politiegegevens blijkende belang bij geheimhouding van politiegegevens.
In dit geval bestaat de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij B] uitsluitend en de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij A] gedeeltelijk uit registraties uit de justitiële documentatie betreffende openstaande en volledig afgedane strafzaken. De hierin vermelde gegevens zijn bij partijen bekend. Niet valt in te zien waarom het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten zich in zoverre tegen kennisneming van de stukken door partijen verzet. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten daarom in zoverre minder zwaar dan het belang dat partijen kennis nemen van de stukken. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre niet gerechtvaardigd.
3.2.    Voor het overige bestaat de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij A] uit gegevens uit de zogeheten Basisvoorziening handhaving. De Afdeling acht aannemelijk dat kennisneming van deze gegevens het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten kan schaden. Dit belang weegt zwaarder dan het belang dat partijen hiervan kennis nemen. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperking van de kennisneming in zoverre gerechtvaardigd.
4.    De Afdeling bepaalt dat de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij B]  in zijn geheel en de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij A], voor zover het betreft de gegevens uit de justitiële documentatie op de bladzijden 10, 11 en 12 van de dieptescreening, worden teruggezonden aan de burgemeester.
5.    Indien de burgemeester geen gehoor geeft aan het in onderdeel II. van de navolgende beslissing aangeduide verzoek om de stukken waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af wat betreft de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij B] in zijn geheel en de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij A], voor zover het de gegevens uit de justitiële documentatie op de bladzijden 10, 11 en 12 betreft;
II.    verzoekt de burgemeester binnen 7 dagen na heden de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij B] en het onder I. vermelde gedeelte van de dieptescreening met betrekking tot [wederpartij A] aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen;
III.    wijst het verzoek voor het overige toe.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Klein
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2018 BIJLAGE
Wet politiegegevens
Artikel 7 (geheimhoudingsplicht)
1. De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.
2. De persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt.
Artikel 19 (verstrekking aan derden incidenteel)
In bijzondere gevallen kan de verantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
b. het handhaven van de openbare orde;
c. het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
d. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.