201701979/1/R3.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2016 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Wierden-dorp, herziening Nijverdalsestraat ong." niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, rechtsbijstandverlener te Leusden, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J.A. Saadhoff, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van een binnen de bebouwde kom van Wierden tussen de [locatie 1] en [locatie 2] gelegen perceel, kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie O, perceelnummer 2652. Hij wil op dit perceel een vrijstaande woning realiseren. Blijkens het vigerende bestemmingsplan "Wierden Dorp" is aan het perceel de bestemming "Wonen" toegekend. Aan het perceel is evenwel geen bouwvlak toegekend, waardoor het vigerende plan de realisatie van een woning ter plaatse niet toestaat.
Bij brief van 2 juli 2014 heeft [appellant] een principeverzoek ingediend. Bij brief van 29 december 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten in principe in te stemmen met de bouw van een levensloopgeschikte woning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie O, perceelnummer 2652. In die brief is vermeld dat in de huidige situatie het perceel deel uitmaakt van het bestemmingsplan "Wierden-Dorp" en een woonbestemming heeft. Volgens het college stuit het toevoegen van een woning ter plaatse niet op stedenbouwkundige bezwaren, is dit niet storend voor het straatbeeld en sluit het bouwen van een levensloopgeschikte woning aan bij de uitgangspunten van zowel de gemeentelijke als de regionale Woonvisie. Op 14 oktober 2015 heeft het college het ontwerpbestemmingsplan "Wierden-dorp, herziening Nijverdalsestraat ong." ter inzage gelegd. Het college heeft op 28 juni 2016 besloten om aan de raad voor te stellen het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen. De raad heeft het voorstel van het college niet overgenomen en besloten om het bestemmingsplan niet vast te stellen.
Toetsingskader
2. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.
Inhoud
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de argumenten die de raad aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Volgens hem is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Daartoe voert hij aan dat de in de nota 'Open gebieden 2005' genoemde waarden, het behouden van het groene karakter en de openheid van het gebied, geen betrekking hebben op het in deelgebied 2 van deze nota gelegen gebied ten oosten van de Derde Esweg te Wierden. [appellant] stelt dat juist in dat gebied zijn perceel is gelegen. Volgens hem is deze nota ten onrechte toegepast ten aanzien van zijn perceel. Daarnaast voert [appellant] aan dat de raad niet heeft gemotiveerd of kan worden ingestemd met de door het college, op basis van gewijzigde omstandigheden, toegepaste andere interpretatie van het beleid in de nota 'Open gebieden 2005'. In dit verband wijst hij op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts voert [appellant] aan dat geen sprake is van aantasting van het groene karakter noch van aantasting van de openheid van het betreffende gebied. Verder voert hij aan dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de raad zijn belangen bij het bestreden besluit heeft betrokken. Hij stelt aanzienlijke kosten te hebben gemaakt voor de onderzoeken ten behoeve van het ontwerpplan. Bovendien is tussen hem en de gemeente reeds een exploitatieovereenkomst gesloten, aldus [appellant]. In dit verband wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:615. Volgens hem is in strijd met het evenredigheidsbeginsel onvoldoende gewicht toegekend aan zijn belang bij de vaststelling van het plan. 3.1. De nota 'Open gebieden 2005' van februari 2005 bevat het beleid ten aanzien van verzoeken voor het bebouwen van individuele kavels in open gebieden, dat wil zeggen de zogenoemde uitloopgebieden van Wierden en Enter. Deze nota is opgesteld om te komen tot een duidelijke beleidslijn voor toekomstige verzoeken voor het bebouwen van individuele kavels in open gebieden waardoor rechtsongelijkheid kan worden voorkomen. De raad heeft de nota 'Open gebieden 2005' aan zijn besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen ten grondslag gelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel, kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie O, perceelnummer 2652, in deelgebied 2 van deze nota ligt. In deze nota staat met betrekking tot deelgebied 2 dat geen te bebouwen locaties/percelen zijn aangegeven. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de in de nota 'Open gebieden 2005' genoemde waarden, het behouden van het groene karakter en de openheid van het gebied, geen betrekking hebben op het in deelgebied 2 van deze nota gelegen gebied ten oosten van de Derde Esweg te Wierden, waar het perceel van [appellant] is gelegen, overweegt de Afdeling dat de tekst van de nota 'Open gebieden 2005' geen aanwijzing bevat dat de nota niet op alle binnen de deelgebieden aanwezige percelen van toepassing is. Om deze reden is de Afdeling van oordeel dat de raad de nota 'Open gebieden 2005' terecht op dit geval van toepassing heeft geacht.
3.2. Wat betreft het betoog dat de raad niet heeft gemotiveerd of kan worden ingestemd met de door het college, op basis van gewijzigde omstandigheden, toegepaste andere interpretatie van het beleid in de nota 'Open gebieden 2005', overweegt de Afdeling als volgt. In het bestreden besluit staat dat de raad de mening van het college niet deelt. De raad stelt zich op het standpunt dat als het college op basis van voortschrijdend inzicht, dat wil zeggen volkshuisvestelijke argumenten, het door de raad in de nota 'Open gebieden 2005' vastgestelde beleid anders interpreteert, het college aan de raad een voorstel had moeten doen tot wijziging van het beleid. Op die wijze is voor alle inwoners duidelijk binnen welke kaders keuzes worden gemaakt, aldus de raad. Nu dit niet is gebeurd, zou volgens de raad bij het vaststellen van het voorstel van het college sprake zijn van rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid voor belanghebbenden. Voorts stelt de raad zich op het standpunt, net als bij eerdere aanvragen om op het betreffende perceel een woning te mogen bouwen, het groene karakter en de openheid van het betreffende gebied als zeer waardevolle elementen te beschouwen. Het bouwen van een nieuwe woning op een open plek tussen bestaande woningen is hiermee in strijd en schept tevens een precedent voor anderen die in het betreffende gebied ook een woning willen realiseren, aldus de raad. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd waarom vanwege het beleid geen medewerking kan worden verleend aan de door [appellant] gewenste woningbouw. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
3.3. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat in strijd met het evenredigheidsbeginsel onvoldoende gewicht is toegekend aan zijn belang bij de vaststelling van het plan, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1052, dat een overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. De definitieve beslissing over de vaststelling van een bestemmingsplan kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen, ook de mogelijke belangen van derden, anders uitvallen dan bij het sluiten van de overeenkomst is voorzien. Dat tussen [appellant] en de gemeente een overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de raad bij de vaststelling van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, heeft hij dat in dit geval ook gedaan maar heeft dat niet tot het door [appellant] gewenste resultaat geleid, omdat naar het oordeel van de raad de ruimtelijke argumenten, die hiervoor onder 3.2 zijn weergegeven, zwaarder dienen te wegen dan het belang van [appellant] bij vaststelling van het plan. De raad heeft derhalve geen aanleiding gezien om van zijn beleid af te wijken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. De enkele omstandigheid dat de kosten voor [appellant] naar zijn stellen hoog zijn opgelopen betekent niet dat de raad niet anders kon beslissen dan tot het verlenen van medewerking aan de door [appellant] gewenste ontwikkeling. 3.4. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om het bestemmingsplan "Wierden-dorp, herziening Nijverdalsestraat ong." niet vast te stellen.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
625.