ECLI:NL:RVS:2018:2844

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
201708793/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hoensbroek Noord 2016 en beroepen tegen de vaststelling

Op 27 september 2017 heeft de raad van de gemeente Heerlen het bestemmingsplan "Hoensbroek Noord 2016" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 juli 2018 behandeld. De appellanten, waaronder [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen, en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], hebben bezwaren geuit tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, met name met betrekking tot de afschaffing van bouwvlakken en de gevolgen voor hun eigendommen.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen zorgvuldig zijn afgewogen. Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond verklaard, omdat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen bouwvlak voor een woning op het onbebouwde perceel op te nemen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad zich heeft gehouden aan de regionale woningmarktprogrammering en dat de appellanten niet kunnen rekenen op blijvende rechten onder het geldende bestemmingsplan.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gegrond verklaard, omdat de Afdeling heeft geoordeeld dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gebruiksmogelijkheden van de panden aan de Hoofdstraat. De Afdeling heeft het besluit van de raad vernietigd voor de plandelen met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie 2] tot en met [locatie 9]. De raad is opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen. De beroepen van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] zijn ongegrond verklaard, omdat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Bedrijf" voldoende mogelijkheden biedt voor de ontwikkeling van het perceel.

Uitspraak

201708793/1/R1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
2.    [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
en
de raad van de gemeente Heerlen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoensbroek Noord 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2018, waar [appellante sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [appellant sub 2] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.A.M. van de Wouw, rechtsbijstandverlener te Noorbeek, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], in de persoon van [appellant sub 3A], en de raad, vertegenwoordigd door B.G. Kielen, mr. B.L.J. Cremers en mr. R.J.H. Franssen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het gebied Hoensbroek Noord. Het plan heeft het karakter van een beheerplan en maakt in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] kunnen zich met onderdelen van het plan niet verenigen.
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep [appellante sub 1]
3.    [appellante sub 1] verzet zich tegen het vervallen van het bouwvlak ten behoeve van een woning op het onbebouwde perceel [locatie 1]. Door omstandigheden kon, aldus [appellante sub 1], niet eerder een vergunning worden aangevraagd. Zij wenst ter plaatse een aangepaste woning te laten bouwen, om zo, met haar echtgenoot, zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen. In omliggende gemeenten worden geen bouwmogelijkheden ingetrokken. Er is sprake van een aanzienlijke waardevermindering van haar perceel. Zij wijst daarbij naar de gedaalde WOZ-waarde van het perceel als gevolg van het niet langer opnemen van een bouwvlak en betoogt dat de gemeente haar in dit opzicht financieel heeft benadeeld.
3.1.    De raad heeft gewezen op het zogenoemde structuurvisiebesluit Wonen en Retail dat tezamen met andere gemeenten van de Stadsregio Parkstad Limburg op 31 oktober 2011 is vastgesteld. In dat besluit is vermeld dat, zoals geschetst in het regionale woonbeleid, onder andere de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg", het mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg niet gewenst is om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen. Dit om het bestaande dan wel toekomstige overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad. Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Voorts staat in het structuurvisiebesluit dat in haar regionaal woonbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, de Stadsregio bepaalt wat de opgave in de regionale woningvoorraad tot en met 2020 is. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders. Vigerende bestemmingen woningbouw waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen dan wel past binnen de regionale afsprakenkaders, zoals de woningbouwprogrammering, aldus het structuurvisiebesluit.
3.2.    De Parkstadraad heeft op 11 december 2013 de regionale woningmarktprogrammering voor de periode 2013-2016 vastgesteld. Van de bestaande woningbouwprojecten die zijn opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering is geen enkel project gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Hoensbroek Noord 2016. Dit betekent, aldus de raad, dat alle bestaande onbenutte planologische bouwtitels met de vaststelling van het bestemmingsplan "Hoensbroek Noord 2016" komen te vervallen. De aan de locaties toegekende bestemmingen maken geen woningbouw meer mogelijk, wat neerkomt op de bestemming "Wonen" zonder bouwvlak of de bestemming "Groen".
3.3.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Volgens het structuurvisiebesluit Wonen en Retail dienen bouwtitels waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt en die niet zijn opgenomen in regionale afsprakenkaders, zoals de regionale woningbouwprogrammering, bij actualisatie van bestemmingsplannen te worden geschrapt. Niet in geschil is dat de bouwtitel voor het perceel [locatie 1] niet in een dergelijke programmering is opgenomen.
De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling gelet daarop in redelijkheid kunnen besluiten om voor het onbebouwde perceel [locatie 1] geen bouwvlak voor een woning in het plan op te nemen. De in omliggende gemeenten gevolgde handelwijze ten aanzien van het laten vervallen van bouwtitels is toegespitst op de situatie in die gemeenten en geeft op zichzelf geen aanleiding voor een ander oordeel. De Afdeling acht niet aannemelijk dat zonder bouwvlak geen reële gebruiksmogelijkheden voor het perceel zouden overblijven, bijvoorbeeld als tuin ten behoeve van het aangrenzende perceel van [appellante sub 1], ook al zouden deze minder lucratief zijn dan in geval van het door [appellante sub 1] gewenste bouwvlak. De gestelde omstandigheid dat [appellante sub 1] door omstandigheden eerder geen gebruik heeft willen dan wel kunnen maken van de in het vorige plan opgenomen mogelijkheid om een woning te bouwen, wat daar ook van zij, dient voor haar rekening te blijven. Zij heeft daarbij het risico genomen dat de bouwmogelijkheid op enig moment zou komen te vervallen en dat daardoor de waarde van het perceel zou verminderen. De Afdeling wijst er in dit verband op dat de hoogte van de WOZ-waarde in de planprocedure niet aan de orde kan worden gesteld. Er bestaat geen grond voor de verwachting dat de waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beroep [appellant sub 2] en anderen
6.    Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gericht tegen de planregeling voor diverse panden aan de Hoofdstraat. Zij zijn eigenaar van die panden. Het betreft de [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6], [locatie 7], [locatie 8] en [locatie 9].
Het plan heeft volgens hen tot gevolg dat de wijze waarop zij en hun rechtsvoorgangers sinds vele jaren met medeweten van de gemeente gebruik maken van de panden als illegaal wordt bestempeld. Zij stellen hierdoor ernstig te worden benadeeld.
7.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat het gebruik van de begane grond van [locatie 10], met huisnummer [locatie 2], als appartement onder het voorgaande plan was toegestaan en ten onrechte in het thans in beroep bestreden plan planologisch niet mogelijk is gemaakt.
7.1.    Volgens de raad is het appartement op de begane grond terecht niet als zodanig bestemd. Een vergunning voor de verbouwing van de winkelruimte op de begane grond tot appartement is niet aangetroffen. Ook konden [appellant sub 2] en anderen deze desgevraagd niet overleggen. De mogelijkheid van kamerverhuur op de verdiepingen van dit pand is wel gelegaliseerd. Daarnaast is, gelet op de omstandigheid dat de winkelruimte op de begane grond niet meer in gebruik was, de mogelijkheid van detailhandel voor het perceel geschrapt.
7.2.    In het bestemmingsplan "Hoensbroek-West" was aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Woondoeleinden W(a)" toegekend en tevens het teken ∆.
Artikel 1 van de planvoorschriften luidt:
"In deze voorschriften wordt verstaan onder:
[…]
Woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden."
Artikel 8, eerste lid, luidt:
"De op de plankaart als Woondoeleinden W(a) aangegeven gronden zijn bestemd voor aaneengesloten woningen en tevens voor
[…]
- detailhandel voor zover op de plankaart aangegeven met het teken ∆;
[…]"
7.3.    Aan het perceel [locatie 2] is in het thans voorliggende plan de bestemming "Wonen" toegekend, alsmede een bouwvlak, de bouwaanduiding "aaneengebouwd" en de functieaanduiding "kamerverhuur". Ter plaatse van laatstgenoemde aanduiding is bepaald dat het aantal kamers niet meer mag bedragen dan 16.
Artikel 1 Begrippen luidt:
"[…]
1.8 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee of meerdere grondgebonden woningen;
[…]
1.47 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
[…]
1.101 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
[…]"
Artikel 14 Wonen luidt:
"14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Doeleinden
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woondoeleinden; en
b. tuin.
en daarnaast geldt dat:
[…]
l. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur' is kamerverhuur toegestaan.
[…]
14.2 Bouwregels
[…]
14.2.2 Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende eisen:
a. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen binnen het bouwvlak uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
c. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen binnen het bouwvlak uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen binnen het bouwvlak uitsluitend halfvrijstaande woningen worden gebouwd;
e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen binnen het bouwvlak uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
[…]
14.2.3 Kamerverhuur
Het aantal kamers mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal kamers'."
7.4.    De gronden waarvan het perceel [locatie 2] deel uitmaakt, waren in het voorgaande plan bestemd voor aaneengesloten woningen. Een definitie van aaneengesloten woningen ontbreekt in dat plan. Ook voor gestapelde woningen was in het voorgaande plan geen definitie opgenomen. De definitie van woning in artikel 1 van de planvoorschriften van het voorgaande plan omvat mede een gedeelte van een gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden. Daaruit volgt dat ook een wooneenheid zoals een appartement in een gedeelte van het pand als woning dient te worden aangemerkt. De bebouwing van [locatie 10] en [locatie 2] maakt deel uit van een aaneengesloten bouwmassa. Een appartement op de begane grond van [locatie 10] is derhalve een woning in de zin van de planvoorschriften van het voorgaande plan en was op zichzelf toegelaten op grond van het voorgaande plan.
Ter plaatse van de aan het perceel [locatie 2] in het thans voorliggende plan toegekende aanduiding "aaneengebouwd" mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd, waaronder gelet op artikel 1, lid 1.8, van de planregels grondgebonden woningen dienen te worden verstaan. Een gestapelde woning is alleen mogelijk op gronden waaraan de aanduiding "gestapeld" als bedoeld in artikel 14, lid 14.2.2, onder c, van de planregels is toegekend. In artikel 1, lid 1.47, van de planregels is een gestapelde woning afzonderlijk gedefinieerd. Daar valt een appartement onder. Naar het oordeel van de Afdeling staat het plan aan een verbouwing tot appartement en het gebruik daarvan op het perceel [locatie 2] in de weg.
7.5.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Ter plaatse van [locatie 2] is op grond van het plan geen appartement mogelijk. De Afdeling overweegt dat de raad aan de beperking van de planologische mogelijkheden ter plaatse door een appartement uit te sluiten, onvoldoende onderzoek ten grondslag heeft gelegd. Voor die beperking is, in aanmerking genomen dat de tot nu toe geldende bestemming een appartement mogelijk maakte, onvoldoende dat geen vergunning voor de verbouwing tot appartement is aangetroffen. Tegen een illegale verbouwing dient weliswaar in beginsel handhavend te worden opgetreden, maar de mogelijkheid van legalisatie dient in een geval als dit onder ogen te worden gezien. De raad heeft bij de voorbereiding van het plan ook onvoldoende acht geslagen op de gebruiksmogelijkheden die overblijven voor de begane grond, nu daar, anders dan onder het voorgaande bestemmingsplan, geen detailhandel meer mag plaats vinden, terwijl het door het plan mogelijk gemaakte maximale aantal te verhuren kamers is gerealiseerd op de eerste en de tweede verdieping. Het bestreden besluit is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.
Het betoog slaagt.
8.    [appellant sub 2] en anderen betogen over de overige panden aan de Hoofdstraat waar het beroep tegen is gericht, dat het gebruik van de wooneenheden boven elkaar binnen één pand op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan. Het voorgaande bestemmingsplan kende geen verbod tot woningsplitsing, noch de eis dat het moet gaan om een grondgebonden woning. Door het gebruik in het thans voorliggende plan niet meer toe te staan, is volgens [appellant sub 2] en anderen sprake van een onaanvaardbare aantasting van bestaande rechten.
8.1.    De Afdeling overweegt, in aansluiting op wat hiervoor over het perceel [locatie 10] en [locatie 2] is overwogen, dat wat betreft de overige panden aan de Hoofdstraat waar het beroep van [appellant sub 2] en anderen op ziet, het gebruik voor afzonderlijke wooneenheden onder het voorgaande bestemmingsplan niet was uitgesloten.
De raad stelt dat de wooneenheden die in de desbetreffende panden aan de Hoofdstraat zijn gerealiseerd op grond van het thans voorliggende plan niet zijn toegelaten. Deze zijn zonder vergunning gerealiseerd. Het college van burgemeester en wethouders heeft, aldus de raad, ter zake al diverse handhavingsbesluiten genomen.
[appellant sub 2] en anderen hebben een op 15 april 2010 verleende bouwvergunning overgelegd, voor een interne verbouwing van de [locatie 11]. Ter zitting is een aanvraag van [appellant sub 2], gedateerd 24 maart 2010, overgelegd. Blijkens het daarop aangebrachte stempel behoort deze bij de vergunning van 15 april 2010. Ook is een bij de vergunning behorende bouwtekening getoond.
De raad heeft ter zitting aangegeven dat er gelet op de ter zitting overgelegde dan wel getoonde stukken bij nader inzien aanleiding is om de planregeling voor de overige panden aan de Hoofdstraat waar het beroep van [appellant sub 2] en anderen op ziet, opnieuw te bezien en deze zo nodig aan te passen.
Gelet daarop is naar het oordeel van de Afdeling het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
9.    Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6], [locatie 7], [locatie 8] en [locatie 9].
10.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde plandelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daarvoor een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
11.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beroep [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B]
12.    Het beroep heeft betrekking op de planregeling voor het perceel [locatie 12]. [appellant sub 3A], huurder van het perceel, en [appellant sub 3B], eigenaar van het perceel, kunnen zich niet verenigen met de daaraan toegekende bestemming.
13.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] betogen dat het plan niet overeenkomstig de wettelijk voorgeschreven procedure tot stand is gekomen. Voldoende spreekrecht ontbrak en er is niet tijdig op de zienswijzen gereageerd. Ten onrechte zijn de bezwaren in de zienswijzeprocedure niet individueel beoordeeld.
13.1.    De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de indieners van schriftelijke zienswijzen over een ontwerpplan in de gelegenheid te stellen daarnaast te worden gehoord.
De Wro verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de wettelijk voorgeschreven procedure tot stand is gekomen. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Ook overigens geeft het betoog van [appellant sub 3A] geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de wettelijk voorgeschreven procedure tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
14.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] wensen dat het plan het ter plaatse mogelijk maakt om activiteiten te ontplooien in het kader van het door [appellant sub 3A] te ontwikkelen concept "Park Rangers". In het plan hadden de activiteiten en gebruiksmogelijkheden van het pand gewaarborgd dienen te blijven door een bestemming die meer mogelijk maakt dan de thans gekozen bestemming "Bedrijf".
14.1.    In het bestemmingsplan "Zuid 1974" was aan het perceel [locatie 12] de bestemming "bedrijfsdoeleinden" toegekend, waarbij uitsluitend een garagebedrijf met dienstwoning is toegestaan.
In het thans voorliggende bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming "Bedrijf" toegekend.
Artikel 3 van de planregels luidt:
"3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Doeleinden
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijven van categorie 2 of lager;
[…]"
14.2.    De Afdeling overweegt dat de recreatieve en sportieve activiteiten die [appellant sub 3A] in het plangebied wil ontplooien onder de noemer "Park Rangers", zijn gericht op toerisme en natuurbeleving en betrekking hebben op survivaltrainingen in de open lucht, onder andere met behulp van voertuigen met vierwielaandrijving. Ook wenst [appellant sub 3A] op het perceel een garage om zijn voertuigen te kunnen stallen.
Ter zitting heeft de raad verklaard dat er wel mogelijkheden zijn om ter plaatse activiteiten op het gebied van sport en spel planologisch in te passen, bijvoorbeeld via een bestemming "Sport". Daarover is de raad bereid om met [appellant sub 3A] in gesprek te gaan. Omdat [appellant sub 3B] ten tijde van de voorbereiding van het plan niet wilde instemmen met een op de door [appellant sub 3A] gewenste activiteiten toegesneden bestemming, heeft de raad geen aanleiding gezien om mee te werken aan het verzoek van [appellant sub 3A]. De raad stelt zich op het standpunt dat door de bestemming "Bedrijf" toe te kennen voldoende rekening is gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van het perceel.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Met de bestemming "Bedrijf" zijn de mogelijkheden ten opzichte van het voorgaande plan uitgebreid. Er is meer mogelijk dan alleen een garagebedrijf. Ten tijde van de vaststelling van het plan heeft de raad gelet op het - onbestreden - ontbreken van instemming door [appellant sub 3B], geen aanleiding hoeven zien de door [appellant sub 3A] gewenste activiteiten mede planologisch mogelijk te maken. Het betoog van [appellant sub 3A] dat hem zonder compensatie planologische mogelijkheden worden afgenomen, waarbij hij wijst op een volgens hem door de gemeente gehanteerd systeem van zogenoemde verhandelbare ontwikkelingsrechten, wat daar ook van zij, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Het plan neemt voor het perceel [locatie 12] geen bouw- en gebruiksmogelijkheden weg die het voorgaande plan toeliet.
Het betoog faalt.
15.    Het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] is ongegrond.
16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heerlen van 27 september 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoensbroek Noord 2016", voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6], [locatie 7], [locatie 8] en [locatie 9];
III.    draagt de raad van de gemeente Heerlen op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de plandelen genoemd onder II en dit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongegrond;
V.    veroordeelt de raad van de gemeente Heerlen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI.    gelast dat de raad van de gemeente Heerlen aan [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Polak    w.g. Zwemstra
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
91.