ECLI:NL:RVS:2018:2830

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
201709124/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake onrechtmatige bewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 november 2017. De rechtbank had in deze uitspraak geoordeeld dat de vreemdeling op een juiste wettelijke grondslag in bewaring was gesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat deze beslissing onjuist was. De vreemdeling was op 14 oktober 2017 in bewaring gesteld, maar de Afdeling concludeert dat deze maatregel op een onjuiste grondslag was gebaseerd, waardoor de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens is aan de vreemdeling een schadevergoeding toegekend voor de periode van onrechtmatige bewaring van 14 oktober 2017 tot en met 12 maart 2018. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2018.

Uitspraak

201709124/2/V3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 november 2017 in zaak nr. NL17.11420 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij verwijzingsuitspraak van 19 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1307, heeft de Afdeling het Hof van Justitie verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de in deze uitspraak gestelde vraag. De Afdeling heeft bij deze uitspraak de behandeling van het hoger beroep geschorst tot het Hof uitspraak zal hebben gedaan en elke verdere behandeling aangehouden.
Bij beschikking van 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544, heeft het Hof de gestelde vraag beantwoord.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke zienswijze gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Voor het eerdere procesverloop, de feiten en het wettelijk kader wordt naar de verwijzingsuitspraak verwezen.
2.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2828, beantwoord. Uit overweging 6 van die uitspraak vloeit voort dat de rechtbank in deze zaak ten onrechte heeft overwogen dat de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van 14 oktober 2017 op een juiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Omdat de vreemdeling op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld, is de bewaring van aanvang af onrechtmatig.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 14 oktober 2017 alsnog gegrond verklaren. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel op 29 maart 2018 is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden schadevergoeding toegekend over de periode van 14 oktober 2017 tot en met 12 maart 2018. Bij uitspraak van 29 maart 2018 heeft de rechtbank immers het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring met ingang van die dag bevolen en vreemdeling over de periode van 13 maart 2018 tot 29 maart 2018 schadevergoeding toegekend.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 november 2017 in zaak nr. NL17.11420;
III.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 10.720,00 (zegge: tienduizendzevenhonderdtwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Kolk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2018
347.