ECLI:NL:RVS:2018:2820

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
201709320/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 9 mei 2016 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. De staatssecretaris verklaarde de bezwaren ongegrond bij besluiten van 17 mei 2017. De rechtbank Den Haag verklaarde op 26 oktober 2017 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.E. Muller, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 22 augustus 2018 overwogen dat de staatssecretaris niet in overeenstemming met zijn nieuwe vaste gedragslijn heeft gehandeld bij de beoordeling van de aanvragen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvragen in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn. De grieven van de vreemdelingen slagen, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de beroepen tegen de besluiten van de staatssecretaris worden alsnog gegrond verklaard. De besluiten van 17 mei 2017 worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen en de referent, tot een bedrag van € 1.503,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201709320/1/V1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], en [vreemdeling 3], [vreemdeling 4], [vreemdeling 5] en [vreemdeling 6] (hierna: de vreemdelingen), en [de referent],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2017 in zaken nrs. 17/11673 en 17/11675 in het geding tussen:
de vreemdelingen (lees: de vreemdelingen en de referent)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 17 mei 2017 (hierna: de besluiten) heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen en de referent gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen en de referent ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en de referent, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508, heeft de Afdeling overwogen dat artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet in de weg staat aan de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen.
2.    De Afdeling heeft de in de grieven opgeworpen rechtsvragen over het bewijzen van de gestelde identiteit van de vreemdelingen en hun gestelde familierelatie met de referent beantwoord in de onder 1. vermelde uitspraak. Omdat uit deze uitspraak volgt dat de grieven in zoverre slagen, beoordeelt de Afdeling de besluiten in het licht van de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn van de staatssecretaris. Uit de besluiten volgt niet dat de staatssecretaris overeenkomstig zijn nieuwe vaste gedragslijn onofficiële documenten heeft betrokken of bereid was onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of de vreemdelingen hun identiteit en de gestelde familierelatie met de referent aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft dus ondeugdelijk gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvragen in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn.
De grieven slagen.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdelingen en de referent voor het overige aanvoeren, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 17 mei 2017 alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdelingen heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht, bestaat geen grond te bepalen dat de staatssecretaris aan de vreemdelingen het griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2017 in zaken nrs. 17/11673 en 17/11675;
III.    verklaart de in die zaken ingestelde beroepen gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van 17 mei 2017, V-nummers […], […], […], […], […] en […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen en de referent in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. De Keizer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
716.