ECLI:NL:RVS:2018:2811

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
201706345/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om persoonlijke betalingsregeling door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 28 juni 2017 het beroep van [appellante] gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 5 november 2016, waarin het verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling werd afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 12 juli 2016, het verzoek van [appellante] om een betalingsregeling buiten behandeling gesteld, omdat zij al eerder soortgelijke verzoeken had ingediend die waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het verzoek niet in behandeling had genomen en dat er geen gegevens ontbraken om op de aanvraag te beslissen.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een persoonlijke betalingsregeling. Zij stelt dat haar financiële situatie zo slecht is dat zij de schuld nauwelijks kan aflossen en dat er een betalingsregeling tot stand is gekomen door stipte aflossingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 mei 2018 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] niet in behandeling had mogen stellen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de betaalcapaciteit van [appellante] geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is die leidt tot een andere beslissing.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201706345/1/A2.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2017 in zaak nr. 16/5613 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling gebaseerd op haar betalingscapaciteit buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 5 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2016 vernietigd, het besluit van 12 juli 2016 herroepen en het verzoek om een betalingsregeling van 20 juni 2016 onder verwijzing naar de besluiten van oktober 2012 en januari 2014 afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2018, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over de berekeningsjaren 2010 en 2011 ter hoogte van een bedrag van € 6.963,81 respectievelijk € 15.220,00 heeft teruggevorderd en dat deze terugvorderingsbesluiten in rechte vaststaan.
2.    Voorts is niet in geschil dat op 3 oktober 2012 en op 14 juni 2013 door de bewindvoerder van [appellante] verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling gebaseerd op de betalingscapaciteit van [appellante] zijn ingediend voor de terugvorderingsbesluiten kinderopvangtoeslag 2010 en 2011. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze verzoeken bij afzonderlijke besluiten van 23 januari 2014 afgewezen. Deze besluiten staan in rechte vast.
3.    [appellante] heeft op 20 juni 2016 wederom een verzoek ingediend om een persoonlijke betalingsregeling gebaseerd op haar betalingscapaciteit voor de terugvorderingsbesluiten kinderopvangtoeslag 2010 en 2011. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij besluit van 12 juli 2016, gehandhaafd bij besluit van 5 november 2016, buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft de dienst ten grondslag gelegd dat [appellante] al eerder dergelijke verzoeken heeft gedaan. Die verzoeken zijn bij de besluiten van 23 januari 2014 afgewezen omdat de terugvorderingsbeschikkingen aan opzet of grove schuld aan de zijde van [appellante] zijn te wijten. Die besluiten staan in rechte vast, zodat de betalingsregeling wordt gehandhaafd.
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] ten onrechte bij besluit van 12 juli 2016, gehandhaafd bij besluit van 5 november 2016, met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet in behandeling heeft genomen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in dit geval geen gegevens of bescheiden ontbraken zonder welke het niet mogelijk was op de aanvraag te beslissen. Ook het niet hebben voldaan aan enig wettelijk voorschrift is niet aan de orde. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen daarom een inhoudelijk besluit had moeten nemen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 november 2016 vernietigd.
Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Ter zitting bij de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat [appellante] geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd zodat het verzoek dient te worden afgewezen. Om die reden heeft de rechtbank het primaire besluit van 12 juli 2016 herroepen en het verzoek van [appellante] van 20 juni 2016 onder verwijzing naar de eerdere besluiten afgewezen.
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij niet in aanmerking komt voor een persoonlijke betalingsregeling naar aanleiding van haar verzoek van 20 juni 2016. Het besluit van 5 november 2016 is onzorgvuldig en ongemotiveerd tot stand gekomen. Zij voert aan dat haar financiële situatie dermate slecht is dat de schuld nauwelijks kan worden afgelost. Zij stelt dat door de stipte aflossing volgens de door haar voorgestelde en afgewezen betalingsregeling er een betalingsregeling tussen haar en de Belastingdienst/Toeslagen tot stand is gekomen.
5.1.    Voor zover [appellante] in hoger beroep betoogt dat het besluit van 5 november 2016 dient te worden vernietigd wegens strijd met de zorgvuldigheid en het motiveringsbeginsel, overweegt de Afdeling dat de rechtbank dit besluit al heeft vernietigd.
Voor zover [appellante] betoogt dat er een betalingsregeling tot stand zou zijn gekomen doordat zij al enige tijd een door haar gekozen bedrag stipt aflost, kan dit betoog niet worden gevolgd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het door haar voorgestelde aflossingsbedrag eerder al afgewezen. Dat [appellante] dat bedrag dan toch elke maand betaalt, betekent niet dat daarmee een betalingsregeling tot stand is gekomen.
5.2.    [appellante] heeft ter zitting nader toegelicht dat zij inmiddels zelfstandig ondernemer is, waardoor zij een grotere betaalcapaciteit heeft dan voorheen. Zij wil een persoonlijke betalingsregeling die daarop aansluit. Desgevraagd heeft zij aangegeven dat haar grotere betaalcapaciteit moet worden beschouwd als een nieuw feit of veranderde omstandigheid.
5.3.    De door [appellante] gestelde omstandigheid kan niet leiden tot het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De betaalcapaciteit van een schuldenaar van de Belastingdienst/Toeslagen speelt geen enkele rol bij de door de dienst getroffen standaard betalingsregeling waarbij, zoals in dit geval, sprake is van opzet of grove schuld. Dat zij niet overeenkomstig de met haar getroffen standaard betalingsregeling kan aflossen is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. De Afdeling merkt hierbij op dat de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft toegelicht dat in het invorderingstraject rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. Gelet hierop rechtvaardigt hetgeen [appellante] heeft aangevoerd niet de conclusie dat de afwijzing van het tweede verzoek evident onredelijk is.
5.4.    Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Pans    w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
705.