ECLI:NL:RVS:2018:278

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
201703482/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C. Chen, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2017. De rechtbank had eerder de aanvragen van de vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 augustus 2016 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen. De vreemdelingen stelden dat zij inmiddels nieuwe aanvragen voor verblijfsvergunningen hadden ingediend en dat zij in het bezit waren gesteld van verblijfsvergunningen, maar dat zij belang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun hoger beroep om een eerdere ingangsdatum te verkrijgen voor hun verblijfsvergunningen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat, hoewel de vreemdelingen nu verblijfsvergunningen hebben, zij geen belang meer hebben bij de beoordeling van het hoger beroep. De wetgeving, specifiek artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, staat inwilliging van de aanvragen in de weg. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is op 29 januari 2018 uitgesproken, waarbij ook is bepaald dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201703482/1/V2.
Datum uitspraak: 29 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor haar minderjarige kinderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 april 2017 in zaken nrs. 16/19051, 16/19052, 16/19054, 16/19093 en 16/19094 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 augustus 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 april 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C. Chen, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    In het nader stuk hebben de vreemdelingen medegedeeld dat zij opnieuw aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend en dat zij op basis daarvan inmiddels in het bezit zijn gesteld van die verblijfsvergunningen. De vreemdelingen hebben in deze brief tevens gesteld dat hun belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door hun ingestelde hoger beroep erin is gelegen dat de staatssecretaris hun in bezit stelt van verblijfsvergunningen asiel die een eerdere ingangsdatum hebben dan hun huidige verblijfsvergunningen.
2.1.    Gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de aangevallen uitspraak en de besluiten van 17 augustus 2016 heeft tot gevolg dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen die ten grondslag liggen aan die besluiten moet nemen. Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 staat dan echter aan inwilliging van die aanvragen in de weg. Dat de wet op 20 juli 2015 is gewijzigd, doet aan het voorgaande niet af. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2014/15, 34 088, nr. 3, blz. 12) volgt immers dat met artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 geen wijziging in de toepassing ervan ten opzichte van het vóór 20 juli 2015 geldende artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, is beoogd.
2.2.    Zolang de vreemdelingen in het bezit zijn van de hun verleende verblijfsvergunningen kunnen zij met het hoger beroep hun doel niet bereiken en hebben zij dus geen belang bij beoordeling van ervan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2220). Hetgeen de vreemdelingen hebben aangevoerd over de ingangsdatum doet hieraan ook op basis van de huidige wetgeving niet af.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bossmann
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2018
314-844.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Vreemdelingenwet 2000 (zoals deze luidde vóór 20 juli 2015)
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(…)
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
(…)
Artikel 30
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien:
(…)
b. de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l;
(…)
Vreemdelingenwet 2000 (zoals deze luidt na 20 juli 2015)
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(…)
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
(…)
Artikel 29
1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1˚. doodstraf of executie;
2˚. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3˚. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
(…)
Artikel 30a
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien:
(…)
e. aan de vreemdeling reeds een verblijfsvergunning asiel is verleend op grond van artikel 29, eerste lid.
(…)