ECLI:NL:RVS:2018:2760

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
201800065/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete wegens niet tijdig voldoen aan inburgeringsplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin een boete van € 200,00 werd opgelegd wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht. Het college had bij besluit van 28 september 2016 vastgesteld dat [appellante] voor 5 juli 2017 aan deze verplichting moest voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 31 juli 2018 werd [appellante] bijgestaan door haar advocaat, mr. drs. M.J.G. Schroeder, en het college werd vertegenwoordigd door D.L. Swart.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat is om lessen te volgen of het inburgeringsexamen te behalen. De rechtbank had de persoonlijke situatie van [appellante] in haar beoordeling betrokken, inclusief haar analfabetisme. Het college had [appellante] voldoende geïnformeerd over de inburgeringsvoorzieningen en had haar uitgenodigd voor een gesprek, waarop zij niet is ingegaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de inburgeringsplicht en de voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend. De Afdeling bevestigde dat de boete rechtmatig was opgelegd en dat de persoonlijke omstandigheden van [appellante] niet voldoende waren om haar van de inburgeringsplicht te ontheffen.

Uitspraak

201800065/1/V6.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 november 2017 in zaak nr. 17/1364 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2016 heeft het college aan [appellante] een boete opgelegd van € 200,00 wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht en vastgesteld dat zij voor 5 juli 2017 alsnog daaraan moet hebben voldaan.
Bij besluit van 11 januari 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, en het college, vertegenwoordigd door D.L. Swart, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Bij brief van 23 mei 2012 heeft het college [appellante] meegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is en voor 5 juli 2015 hieraan moet hebben voldaan. Bij brief van 22 juli 2015 heeft het college de termijn verlengd met een jaar omdat [appellante] te kennen heeft gegeven zorg te dragen voor haar zieke man. Aangezien [appellante] niet voor 5 juli 2016 heeft voldaan aan de inburgeringsplicht, heeft het college haar bij besluit van 28 september 2016 een boete opgelegd van € 200,00 en vastgesteld dat zij voor 5 juli 2017 moet hebben voldaan aan de inburgeringsplicht.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college haar had moeten vrijstellen van de inburgeringsplicht. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat ruimschoots aan haar situatie tegemoet is gekomen doordat het college de inburgeringstermijn met een jaar heeft verlengd. Haar man is immers nog steeds ziek. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar medische problemen en die van haar man, niet in staat is lessen te volgen of een examen af te leggen. Gelet op haar persoonlijke situatie is de vastgestelde datum van 5 juli 2017 ook te krap. Voorts heeft de rechtbank haar uitspraak niet goed gemotiveerd, omdat zij niet heeft meegewogen dat [appellante] analfabeet is. Ook heeft de rechtbank niet onderkend dat het college zijn plicht tot informatieverstrekking ingevolge artikel 2 van de Verordening Wet inburgering Den Haag 2013 heeft geschonden door niet toe te lichten dat de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (hierna: dienst SZW) voorzieningen aanbiedt die gericht zijn op analfabeten. Tot slot betoogt [appellante] dat aan haar een tweede boete kan worden opgelegd, terwijl de rechtmatigheid van de eerste boete nog niet vaststaat. Boetes horen niet te kunnen worden opgestapeld en een tweede boete draagt niet bij aan de fundamentele doelstelling van de boete als prikkel van de overheid om integratie af te dwingen, aldus [appellante].
3.1.    Uit het wettelijk kader, zoals weergegeven in de bijlage, volgt dat het college een inburgeringsplichtige op medische gronden van de inburgeringsplicht ontheft indien deze heeft aangetoond wegens een psychische of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat te zijn om het inburgeringsexamen te behalen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat is lessen te volgen of een inburgeringsexamen af te leggen. De medische informatie betreft een in beroep overgelegd huisartsenjournaal, een op 11 juni 2015 overgelegde brief van haar huisarts en een in hoger beroep overgelegde brief van zorgbedrijf Ipsy. De huisarts en psychologen gaan niet in op de vraag of [appellante] een psychische of lichamelijke belemmering heeft waardoor zij blijvend niet in staat is om het inburgeringsexamen te behalen dan wel dat zij meer tijd nodig heeft om het inburgeringsexamen te behalen. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het in beroep overgelegde medicatieoverzicht. Dat het college in 2015 een jaar verlenging van de inburgeringstermijn heeft verleend vanwege de zorg voor haar man, betekent niet dat er ook nu grond is voor verlenging van de inburgeringstermijn of voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Verder is van belang dat het college kijkt naar wat in een specifieke situatie mogelijk is en dat het oog heeft voor de omstandigheden van het geval, zoals de rechtbank ook heeft overwogen.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de persoonlijke situatie van [appellante] bij de beoordeling betrokken. Daaruit kan worden afgeleid dat de rechtbank, anders dan [appellante] betoogt, haar analfabetisme heeft meegewogen. Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet heeft voldaan aan haar plicht tot informatieverstrekking, treft ook dit betoog geen doel. Het college heeft haar diverse keren per brief geïnformeerd over de inburgeringsvoorzieningen en heeft haar uitgenodigd om op gesprek te komen, waarop [appellante] niet is ingegaan. Ook heeft het college in het besluit van 11 januari 2017 toegelicht dat de dienst SZW voorzieningen aanbiedt voor analfabeten. Voor zover [appellante] betoogt dat gelet op de overschrijding van de datum van 5 juli 2017 een opeenstapeling van boetes dreigt, treft ook dit betoog geen doel. In deze procedure ligt namelijk alleen de bij het besluit van 28 september 2016 opgelegde boete ter toetsing voor. De opeenstapeling van boetes kan in een - eventuele - nieuwe procedure aan de orde komen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
670-876. BIJLAGE
Wet inburgering, ten tijde van belang
Artikel 6
1. Het college ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.
[…].
Artikel 7
1. De inburgeringsplichtige verwerft mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Hij draagt er zorg voor dat hij het inburgeringsexamen binnen drieënhalf jaar behaalt. De termijn voor de oudkomer vangt niet aan dan nadat het college zulks ten aanzien van hem op grond van artikel 26 heeft bepaald.
[…].
Artikel 31
1. Het college legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn of de op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel a of b, verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald, een bestuurlijke boete op.
2. In afwijking van het eerste lid:
a. verlengt het college de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn, indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet behalen van het inburgeringsexamen;
[…].
Besluit inburgering, ten tijde van belang
Artikel 2.8
1. Bij de aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, legt de inburgeringsplichtige een advies over van een door het college aangewezen onafhankelijke arts, die is ingeschreven in het betreffende register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
[…].
Verordening Wet inburgering Den Haag 2013
Artikel 2
1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten op grond van de wet (ook Wet inburgering 2013) en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
[…].
Artikel 9
1. Het college kan de inburgeringsplichtige een bestuurlijke boete opleggen ten bedrage van:
[…]
c. € 200,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.