201800381/1/A2.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad)
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 december 2017 in zaken nrs. 17/2886 en 17/7120 in het geding tussen:
[wederpartij A], wonend te [woonplaats] en [wederpartij B], kantoorhoudend te [plaats]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluiten van 28 oktober 2016 en 29 november 2016 heeft de raad twee aanvragen om toekenning van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [wederpartij A] afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 maart 2017 heeft de raad de door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij A] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het door [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 13 maart 2017 vernietigd en bepaald dat de raad (een) nieuw(e) besluit(en) neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
[wederpartijen] hebben een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. De raad heeft bij besluit van 16 maart 2016 in het kader van het High Trust-programma aan [wederpartij A] een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door [wederpartij B] ter zake van de vordering van [wederpartij A] als benadeelde partij in het strafproces dat bekend staat onder de naam "[…]". Op 14 september 2016 en op 17 november 2016 heeft [wederpartij B] aanvragen om toekenning van extra uren rechtsbijstand ingediend.
Bij besluit van 5 juni 2018 heeft de raad de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1484 gevolgd en alsnog alle gevraagde extra uren toegekend. Nu er nog een geschil over de door de rechtbank toegekende proceskosten is, heeft de raad de Afdeling verzocht hierover uitspraak te doen. 2. De raad betoogt dat [wederpartij A] volgens vaste jurisprudentie geen belanghebbende bij een geschil over toekenning van extra uren is als de rechtsbijstand al is beëindigd op het moment dat het besluit op bezwaar is genomen. De rechtbank heeft [wederpartij A] dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
De raad betoogt verder dat volgens vaste jurisprudentie aan [wederpartij B] geen proceskosten kunnen worden toegekend, nu zij voor zichzelf optreedt en er dus geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
[wederpartijen] hebben in hun brief van 3 juli 2018 geen reactie gegeven op dit betoog.
3. De rechtbank heeft het door [wederpartij B] namens [wederpartij A] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij daarbij geen procesbelang had. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij B] gegrond verklaard. De rechtbank heeft vervolgens de proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting vastgesteld op € 990,00. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen deze kosten slechts voor vergoeding in aanmerking als door een derde beroepsmatig rechtsbijstand is verleend. De raad voert terecht aan dat [wederpartij B] haar eigen belangen heeft behartigd, zodat die situatie zich niet voordoet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding. De rechtbank is daaraan voorbij gegaan.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de raad daarbij heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 990,00.
5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 december 2017 in zaken nrs. 17/2886 en 17/7120, voor zover de rechtbank de raad daarbij heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Daalder w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
97.