ECLI:NL:RVS:2018:2729

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
201708505/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging wijzigingsplan Buitengebied Wamel wegens overschrijding bevoegdheid college van burgemeester en wethouders

Op 15 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellant] en anderen, wonend te Druten, en het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van 29 augustus 2017, waarbij het college het wijzigingsplan 'Buitengebied, [locatie] Wamel' heeft vastgesteld. Dit wijzigingsplan was gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' en voorzag in een gedeeltelijke wijziging van een bouwvlak naar de bestemming 'Wonen'. De appellanten, eigenaren van een perceelsgedeelte dat niet in het wijzigingsplan was opgenomen, stelden dat het wijzigingsplan hun ontwikkelingsmogelijkheden voor hun melkrundveebedrijf zou beperken.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het college bij het vaststellen van het wijzigingsplan buiten zijn bevoegdheid is getreden. De appellanten betoogden dat het college het bouwvlak niet had gewijzigd, maar verwijderd, en dat dit in strijd was met de regels van het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat de wijzigingsbevoegdheid niet zo ver reikt dat het college het bouwvlak op het resterende deel van het perceel geheel of gedeeltelijk kan verwijderen zonder een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit van het college vernietigd moest worden.

De Afdeling verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college. Tevens werd het college opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak het besluit te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. De proceskosten van de appellanten werden vergoed, evenals het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018.

Uitspraak

201708505/1/R1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Druten, gemeente West Maas en Waal,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie] Wamel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2018, waar [appellant] en [persoon], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, rechtsbijstandverlener te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Oijen en W.G. van der Wielen, zijn verschenen. Voorts zijn [partij A] en [partij B] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het door de raad van de gemeente West Maas en Waal bij besluit van 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal". Het wijzigingsplan ziet op het gedeeltelijk wijzigen van een bouwvlak naar de bestemming "Wonen". Het desbetreffende perceelsgedeelte is in eigendom van [partij A] en [partij B]. Het bouwvlak had hiervoor de bestemming "Agrarisch - Komgebied". Het wijzigingsplan voorziet er voor een ander deel van het perceel in die laatste bestemming te handhaven, met dien verstande dat daarop niet langer is voorzien in een bouwvlak.
[appellant] en anderen zijn eigenaar van dit laatste perceelsgedeelte, dat zij hebben gekocht omdat zij plannen hebben om hun elders gevestigde melkrundveebedrijf uit te breiden. [appellant] en anderen kunnen zich niet met het wijzigingsplan verenigen omdat dit volgens hen een beperking oplevert van de ontwikkelingsmogelijkheden voor hun bedrijf. Zij stellen dat het college op onjuiste wijze gebruik heeft gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid door het bouwvlak op hun perceelsgedeelte te verwijderen.
Toetsingskader
2.     Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Ingetrokken beroepsgrond
3.    [appellant] en anderen hebben de beroepsgrond dat [partij A] en [partij B] geen formele aanvraag hebben ingediend, ter zitting ingetrokken.
De bevoegdheid van het college
4.    Volgens [appellant] en anderen heeft het college het bouwvlak niet gewijzigd, maar verwijderd. Uit artikel 3, lid 3.8.2, onder g, van de regels van het bestemmingsplan blijkt echter niet dat het college dit zonder voorafgaande goedkeuring van de raad mag doen, zo betogen zij.
4.1.    Het college stelt dat het vervallen van de bestemming "Agrarisch  - Komgebied" en wijziging naar de bestemming "Wonen", impliceert dat daarmee eveneens het bouwvlak op het resterende deel van het perceel dat de bestemming "Agrarisch - Komgebied" heeft gehouden, kan worden verwijderd.
4.2.    Artikel 3, lid 3.8.2, aanhef en onder g, van de regels van het bestemmingsplan luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch - Komgebied’ van een bouwvlak wijzigen in ‘Wonen’ onder de volgende voorwaarden: […] De bestemming ‘Agrarisch - Komgebied’ vervalt; [...]".
4.3.    Naar het oordeel van de Afdeling brengt een redelijke uitleg van deze bepaling met zich dat de bestemming van een perceel ook gedeeltelijk kan worden gewijzigd in "Wonen", waarbij de bestemming "Agrarisch - Komgebied" voor een ander deel wordt gehandhaafd. Voorts heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het met toepassing van artikel 3, lid 3.8.2, aanhef en onder g, van de regels van het bestemmingsplan wijzigen van de bestemming met zich kan brengen dat bouwvlakken worden verkleind. Naar het oordeel van de Afdeling laat de bepaling er echter geen ruimte voor dat wanneer, zoals hier, de bestemming "Agrarisch - Komgebied" slechts voor een gedeelte van een bouwvlak wordt gewijzigd, het bouwvlak op het resterende deel van het perceel geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd. Waar het gaat om dat perceelsgedeelte wordt in dat geval immers geen toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, zodat de bestemming zoals die voortvloeit uit het oorspronkelijke plan, inclusief het daarop rustende bouwvlak, niet door het aanwenden van die bevoegdheid kan worden geraakt. Het bouwvlak op het desbetreffende perceelsgedeelte kan, voorzover daarop de bestemming "Agrarisch - Komgebied" blijft rusten, alleen worden verkleind of verwijderd indien de raad van de gemeente een nieuw, daartoe strekkend bestemmingsplan vaststelt.
Het voorgaande leidt de Afdeling tot het oordeel dat het college bij het vaststellen van het wijzigingsplan buiten zijn bevoegdheid is getreden. Het college heeft het besluit van 29 augustus 2017 genomen in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, in samenhang gelezen met artikel 3, lid 3.8.2, van de regels van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt.
Conclusie
5.    Het beroep is gegrond. Het besluit van het college dient gelet op de samenhang tussen het onderdeel dat ziet op het perceelsgedeelte van [appellant] en anderen en het onderdeel dat het gedeelte van [partij A] en [partij B] betreft, in zijn geheel te worden vernietigd. Hetgeen [appellant] en anderen voor het overige tegen het besluit hebben aangevoerd, behoeft onder deze omstandigheid geen verdere bespreking.
6.    Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal van 29 augustus 2017 waarbij het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie] Wamel" is vastgesteld;
III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V.    bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018
195-879.