201710212/1/R2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Putte, gemeente Woensdrecht,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Woensdrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw [locatie], Putte" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen en [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2018, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door drs. R. van Heeringen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. I.E. Duijts, advocaat te Breda, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de mogelijkheid om twee nieuwe vrijstaande woningen te realiseren aan de Zes-oktoberlaan te Putte. De gronden waar de woningen zijn voorzien zijn in de huidige situatie grotendeels in gebruik als tuin bij de woning aan de [locatie] en zullen worden afgesplitst. Verder wordt een bestaande groenstrook daartoe aangewend. Appellanten wonen naast onderscheidenlijk schuin tegenover het plangebied en kunnen zich niet met het plan verenigen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep
3. [appellant] en anderen betogen dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen. Zij voeren hiertoe aan dat de raad onvoldoende kennis heeft genomen van hun bezwaren tegen het plan en hun zienswijzen onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Zij stellen dat de raad bovendien niet heeft gereageerd op nieuwe bezwaren, die zij na de bekendmaking van de agenda van de opinieraad naar voren hebben gebracht. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat de raad onvoldoende is voorgelicht over de totstandkoming destijds van de bouwmogelijkheden van hun woonwijk Hogeberg en de gevolgen van een Koninklijk Besluit tot onteigening uit 1990 niet bij de belangenafweging zijn betrokken. [appellant] en anderen voeren tot slot aan dat zij na het indienen van hun zienswijzen, onjuist zijn geïnformeerd over de voortgang van de procedure.
3.1. Het plan is voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure is op de juiste wijze doorlopen. [appellant] en anderen hebben in hun zienswijzen tegen het ontwerp van het plan hun bezwaren tegen het plan aan de raad kenbaar gemaakt. De raad heeft bij de vaststelling van het besluit deze zienswijzen betrokken en daarop gemotiveerd gereageerd. Niet is gebleken dat de raad niet op alle door [appellant] en anderen in hun zienswijzen naar voren gebrachte bezwaren en argumenten is ingegaan. Daarenboven is gebleken dat [appellant] heeft ingesproken tijdens de opinieraad van 24 oktober 2017 en dat aldaar op de bezwaren van [appellant] en anderen is ingegaan.
Voor zover [appellant] en anderen wijzen op de totstandkomingsgeschiedenis van de woonwijk Hogeberg en het Koninklijk Besluit tot onteigening uit 1990, overweegt de Afdeling dat zij dit tevens in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht. In de nota van zienswijzen is hierop gemotiveerd gereageerd. De raad heeft onweersproken gesteld dat deze kwestie daarnaast aan de orde is geweest in de opinieraad waarin het plan is besproken. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre onvoldoende is voorgelicht. Dat het desbetreffende Koninklijk Besluit tot onteigening niet bij de planstukken is gevoegd, maakt dit niet anders.
Dat [appellant] en anderen na het indienen van hun zienswijzen onjuist zijn geïnformeerd over de voortgang van de procedure, is niet gebleken.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen dat de groenstrook aan de Zes-oktoberlaan ten onrechte bij het woningbouwplan is betrokken en dat aan deze gronden niet de bestemming "Wonen - 3" had mogen worden toegekend. Zij voeren daartoe aan dat de raad het plan in zoverre heeft vastgesteld in strijd met het gemeentelijk groenbeleid. [appellant] en anderen stellen dat deze groenstrook op grond van dit beleid is aangemerkt als snippergroenlocatie die dient te worden behouden en waar geen enkele vorm van bebouwing - ook geen oprit - mag worden gerealiseerd. Zij stellen dat een bestemming welke dit mogelijk maakt, dan ook niet is toegestaan. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat het verdwijnen van de groenstrook zal leiden tot een ernstige aantasting van het groene en open karakter van de Zes-oktoberlaan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk groenbeleid zoals neergelegd in het "groenbeleidsplan 2017" (hierna: groenbeleidsplan). Volgens de raad is de desbetreffende groenstrook in het groenbeleidsplan niet aangewezen als te behouden groenelement van specifieke waarde.
4.2. In het groenbeleidsplan is uiteengezet welke groenelementen in de gemeente Woensdrecht van belang worden geacht en derhalve dienen te worden behouden. Dit betreffen de groenelementen die zijn aangemerkt als "Groene Parels", "Hoofdgroenstructuur" en "Nevengroenstructuur". Deze elementen zijn op de kaarten in bijlage H per kern afzonderlijk aangeduid.
In het groenbeleidsplan is vermeld dat er daarnaast groenstroken zijn die de gemeente niet als beeldbepalend ziet en welke dan ook niet behoeven te worden behouden. Dit zijn alle overige groeneenheden en die worden als "Overig groen" aangeduid. Deze categorie staat niet op de kaarten per kern aangeduid. Middels de uitgifte van ‘overbodige’ groenstroken kan de wens van burgers om hun tuin en/of perceel uit te breiden worden gerealiseerd. Het snippergroen biedt hier uitkomst.
4.3. De Afdeling stelt vast dat de groenstrook aan de Zes-oktoberlaan op de kaart van Putte in bijlage H bij het groenbeleidsplan niet als "Groene Parel", "Hoofdgroenstructuur" of "Nevengroenstructuur" is aangeduid. De raad stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat de desbetreffende groenstrook in het groenbeleidsplan niet als groenelement van specifieke waarde is aangewezen en niet op grond daarvan dient te worden behouden. Aan de kwalificatie in het groenbeleidsplan van deze groenstrook als "Overig groen" kan, anders dan appellanten lijken te veronderstellen, niet een dergelijke beschermende status worden ontleend. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met het groenbeleidsplan.
Ten aanzien van het betoog dat het verdwijnen van deze groenstrook zal leiden tot een aantasting van het groene en open karakter van de Zes-oktoberlaan, overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat dit zodanig ernstig zal zijn dat de raad hieraan bij de afweging van de betrokken belangen een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot parkeerproblemen en een verkeersonveilige situatie. Zij voeren daartoe aan dat auto’s zullen worden geparkeerd in de bocht voor de nieuwe woningen en op de stoepen om de hoeken. Ter ondersteuning van hun vrees stellen [appellant] en anderen dat nu reeds wordt geparkeerd op de stoepen en dat de gemeente hiertegen niet optreedt.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor parkeeroverlast en verkeersonveiligheid niet behoeft te worden gevreesd. Volgens de raad beschikken de bouwpercelen over voldoende ruimte voor parkeerplaatsen op eigen terrein, zodat niet in de openbare ruimte behoeft te worden geparkeerd.
5.2. In de plantoelichting is vermeld dat voor de voorziene woningen een parkeernorm geldt van tussen de 1,9 en 2,7 parkeerplekken per woning. [appellant] en anderen hebben de juistheid van de parkeerbehoefte die het plan genereert, niet bestreden. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein zullen worden gerealiseerd en dat de bouwpercelen beschikken over voldoende ruimte daarvoor. Niet in geschil is dat het plan op de gronden met de bestemming "Wonen - 3" de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk maakt. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied zal leiden. Voor zover [appellant] en anderen hebben betoogd dat auto’s zullen worden geparkeerd in de bocht voor de nieuwe woningen en op de stoepen, overweegt de Afdeling dat de raad te kennen heeft gegeven dat parkeren daar niet is toegestaan. Ten aanzien van de stelling van [appellant] en anderen dat niet zal worden toegezien door de gemeente op dit verbod, overweegt de Afdeling dat handhaving van dit parkeerverbod niet in de onderhavige procedure aan de orde kan komen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot parkeerproblemen en een verkeersonveilige situatie.
Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de betreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.
w.g. Daalder w.g. Schoonbrood
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018
694.