201709708/1/A2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Valkenburg aan de Geul,
2. het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 oktober 2017 in zaak nr. 16/2742 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2014 heeft het college aan de Stationsweg te Houthem, komende vanaf [locatie] tot aan de spoorwegovergang aan de oostzijde, een eenzijdig parkeerverbod ingesteld door het plaatsen van de bebording E01.
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar het besluit van 16 mei 2014 niet herroepen.
Bij uitspraak van 19 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2018, waar [appellant sub 1], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.E. Bartholomé en B. Klinkien, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant sub 1] woont in de straat [locatie] in de buurt van de Stationsweg en houdt daar ook kantoor. Verder exploiteert hij aan die straat een zogenoemde bed and breakfast. Als gevolg van het verkeersbesluit is de beschikbare parkeercapaciteit van de Stationsweg van 20 naar 5 parkeerplaatsen gedaald en van zijn klanten kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij voor het parkeren van hun auto naar verderop gelegen straten uitwijken, aldus [appellant sub 1].
2. Het college heeft overwogen dat het gewenst is om parkeervakken aan de westzijde van de Stationsweg te Houthem in te richten en een parkeerverbod aan de oostzijde in te stellen en dat de huidige inrichting van de Stationsweg onvoldoende past bij de functie van woonstraat. De veelal rommelige parkeersituatie op de rijbaan kan tot onoverzichtelijke verkeerssituaties leiden en de onderhoudssituatie van het trottoir is slecht ten gevolge van worteldruk. De Stationsweg krijgt een inrichting die past bij de functie van woonstraat. Hierbij hoort een passende wegbreedte die niet afhankelijk is van wel of geen geparkeerde voertuigen. In het ontwerp voor de Stationsweg is rekening gehouden met verkeerskundige richtlijnen, bomen en inritten. Tevens worden vijf openbare parkeerplaatsen ingepast. Om worteldruk in de toekomst te voorkomen, wordt het trottoir aan een zijde geconcentreerd en worden de parkeervakken aan de overzijde ingepast. Het is dan niet meer toegestaan om in de Stationsweg buiten de vakken te parkeren. De nieuwe inrichting van de Stationsweg is besproken tussen de dorpsraad en directe belanghebbenden. Er is overeenstemming bereikt om aan de westzijde van de Stationsweg (tussen de straat [locatie] en de spoorwegovergang) parkeervakken in te richten en aan de oostzijde een parkeerverbod. In februari en maart 2014 is op de Stationsweg en het omliggende gebied een parkeerdrukmeting uitgevoerd. Doel daarvan was de bestaande parkeerdruk inzichtelijk te maken en tevens inzicht te krijgen in de parkeereffecten van de beoogde reconstructie van de Stationsweg. De totale theoretische parkeercapaciteit in het gebied is 112 parkeerplaatsen. De maximale parkeerdruk was 68%. Wanneer op de Stationsweg na reconstructie 5 parkeerplaatsen overblijven, zal de theoretische parkeercapaciteit uit 106 parkeerplaatsen bestaan. De maximale parkeerdruk zou in dat geval 72% zijn geweest. De parkeerdrukmeting heeft geleid tot bezwaren met betrekking tot de meetperiode. Mede gelet op het toeristisch karakter van de gemeente, is aanvullend onderzoek gedaan in de periode van 21 tot en met 28 mei 2016. De maximale gemeten parkeerdruk was 83% op een zaterdagmiddag. Op alle overige meetmomenten bleef de parkeerdruk beneden de 80%. Indien op de Stationsweg na reconstructie 5 parkeerplaatsen overblijven, zou de maximale parkeerdruk in dat geval 87% zijn geweest op de betreffende zaterdagmiddag. Verder zou de parkeerdruk op een zaterdagavond oplopen tot 81%. Op alle overige meetmomenten komt de parkeerdruk niet boven de 80%. Het college is tot de conclusie gekomen dat de parkeerdruk in het gebied de door de gemeente nagestreefde bovengrens van 80-85% incidenteel overschrijdt en heeft zich op het standpunt gesteld dat in de directe omgeving van de Stationsweg voldoende vrije parkeerplaatsen beschikbaar zijn om het wegvallen van parkeerruimte in de Stationsweg op te vangen. Hierdoor worden specifieke bedrijfsbelangen niet onevenredig benadeeld. Het gebied herbergt enkele hotels die worden geacht op eigen terrein in parkeerbehoefte te voorzien. Wanneer dit niet mogelijk is, kan worden uitgeweken naar parkeerplekken in de openbare ruimte, die ook toegankelijk zijn voor hotelbezoekers en/of gasten. Het college heeft onder meer gewezen op de parkeerplaatsen aan de Meerssenderweg. Deze openbare parkeervakken zijn op een loopafstand van ongeveer 100 m van de Stationsweg verwijderd, aldus het college.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de wijze van invulling van de publieke ruimte het vinden van een juiste balans tussen diverse belangen vergt en het college voldoende oog heeft gehad voor de bedrijfsbelangen van [appellant sub 1]. Het college heeft in redelijkheid tot het besluit van 12 juli 2016 kunnen komen, aldus de rechtbank.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met name het tweede onderzoek naar de parkeerdruk voldoende representatief was en biedt zo nodig nader bewijs door middel van een rapport van een deskundige aan van zijn stelling, dat bij het tweede onderzoek geen goed gemiddelde is genomen.
4.1. Uit het betoog van [appellant sub 1] blijkt niet van een concreet aanknopingspunt voor het oordeel, dat het tweede onderzoek geen betrouwbare indruk van de gemiddelde parkeersituatie ter plaatse heeft gegeven. Voor nadere bewijslevering door [appellant sub 1] van zijn stelling ziet de Afdeling reeds hierom geen aanleiding.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zijn bedrijfsbelangen voldoende in kaart heeft gebracht en de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het college niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Daartoe voert hij aan dat het verlies van parkeerplaatsen door de rechtbank is gebagatelliseerd en dit zich met name wreekt wanneer de parkeerdruk het hoogst is. Voorts voert hij aan dat als gevolg van het verkeersbesluit de parkeerdruk oploopt en het college onvoldoende rekening met zijn bedrijfsbelangen heeft gehouden.
5.1. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant sub 1] belang heeft bij voldoende beschikbare parkeerplaatsen zo dicht mogelijk bij zijn kantoor en bed and breakfast. Na de reconstructie van het gebied rondom het station is het aantal parkeerplaatsen van 112 naar 106 gedaald. Op de Stationsweg is dat aantal van 11 naar 5 gedaald. Daar staat tegenover dat om de hoek van de Stationsweg 10 nieuwe parkeerplaatsen zijn aangelegd. Per saldo is het aantal parkeerplaatsen op de Stationsweg en de directe omgeving daarvan derhalve toegenomen. Indien het gehele gebied in ogenschouw wordt genomen, blijkt niet van een grote wijziging van het aantal parkeerplaatsen. Daarbij is het niet onredelijk dat het college het aantal parkeerplaatsen niet alleen per straat afzonderlijk heeft beschouwd, maar de hele omgeving in aanmerking heeft genomen. Het college heeft onderzoek naar de parkeerdruk gedaan. De rechtbank heeft [appellant sub 1] niet gevolgd in zijn stelling dat het onderzoek niet representatief is geweest, omdat het is uitgevoerd in weekenden waarop geen evenement of festiviteit in Valkenburg plaatsvond, terwijl dat in de helft van de weekenden wel het geval is. [appellant sub 1] heeft zijn stelling over de hoeveelheid evenementen en daarmee gepaard gaande parkeerdrukte in de Stationsweg en omliggende straten niet met gegevens gestaafd. Het college heeft toegelicht dat onderzoek ten tijde van een piekmoment niet representatief is en het van belang is een goed gemiddelde te nemen. Indien aan de parkeerbehoefte op een piekmoment moet worden voldaan, ligt een groot deel van de parkeerplaatsen de overige tijd leeg. De parkeerdrukmeting in mei 2016, verspreid over twee weekenden, is voldoende representatief, aldus de rechtbank.
5.2. Aldus heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] gestelde verlies aan parkeerplaatsen niet gebagatelliseerd. [appellant sub 1] heeft niet met een rapport van een deskundige of anderszins aannemelijk gemaakt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat in de directe omgeving van de Stationsweg voldoende vrije parkeerplaatsen beschikbaar zijn om het wegvallen van parkeerplaatsen op de Stationsweg op te vangen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft gesteld is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank, in navolging van het college, niet heeft onderkend dat de specifieke bedrijfsbelangen van [appellant sub 1] als gevolg van het verkeersbesluit onevenredig worden benadeeld.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevolgen voor de verkeersveiligheid van de versmalling van het trottoir van 90 naar ruim 50 cm onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken. Hij wijst daarbij op obstakels, zoals lantaarnpalen, die de benutting van het trottoir, bijvoorbeeld door rolstoelgebruikers onderweg van en naar een revalidatiecentrum, belemmeren. Als er geen parkeerverbod zou zijn ingesteld, zou dat tot een minder onveilige situatie hebben geleid, aldus [appellant sub 1].
6.1. Het college heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het feit dat gebruikers van het trottoir naar de weg kunnen uitwijken, niet met zich brengt dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt. Dat het doorgaande verkeer zich als gevolg van het parkeerverbod direct langs het trottoir zal voortbewegen, maakt dat niet anders.
Het betoog faalt.
7. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond is. Omdat het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld en komt het incidenteel hoger beroep van het college te vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking ervan wordt niet toegekomen.
8. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het door het college ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is vervallen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018
452.